121 zinniug te komen en hunne werken te verbeteren en te bewapenen, waartoe dan ook alle krachten werden inge spannen. De aardewerken, die noodig zouden zijn geweest om de plaats aan de zuidzijde geheel te bevestigen, waren van veel te grooten omvang, dan dat men ze in de nabij heid der vijandelijke macht kon opwerpen; daarom be sloot de luitenant-kolonel Todleben, chef der genie, om, zooals hij zegt, „de stelling te kiezen, die de minste lengte bezat en zoo dicht mogelijk bij de stad gelegen was, en de voornaamste punten met het krachtigst geschut te be wapenen; deze punten te vereenigen door loopgravendoor geweervuur te verdedigen; daarin afzonderlijke batterijen, elk met eenige vuurmonden bewapend, aan te brengen, eu aldus op alle toegangen naai' de stad een sterk front en fiankvuur van geschut en geweer te concentreeren hierbij zooveel mogelijk trachtende alle hindernissen op dit doorsneden terrein, die den vijand de gelegenheid zouden kunnen geven om onze stelling te naderen, on schadelijk te maken." "Wanneer men in het journaal der verdediging de bij zonderheden leest van alle door de Russen genomen maat regelen, ziet men wel de fout in, die de geallieerden begingen, door niet dadelijk tot den stormenderhandschcn aanval over te gaan, en de niet minder groote fout dat zij de plaats niet geheel hebben ingesloten. Hierdoor toch zijn de Russen in staat geweest, gedurende den geheelen loop des belegs versterkingen van troepen en voorraden van alle soort aan te voeren. Men ziet hierin op nieuw een gevolg van de onwetendheid, waarin men verkeerde ten aanzien van hetgeen bij den vijand omging. Ter ver ontschuldiging der verbondenen moeten wij hierbij intus- schen opmerken, dat hun toestand, bij mislukking van den stormaanval, hoogst ongunstig zou zijn geweest door dien zij geene verzekerde terugtoehtslijn bezaten, zoodat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 127