10 voor hebben zorg gedragendat ze door de zoogenaamde ministerieele transportschepen naar Indië of anders recht- stieeks naar Atjeh, waren gesleept geworden. Wat echter vóór en 11a de tweede Atjehsche expeditie niet is gebeurd, kan geen beletsel zijn om, zoomogelijk, alsnog te doen overgaan tot de uitvoering van het hier boven aangegeven denkbeeld. Dat denkbeeld sluit in zich het beginsel van groote verbetering onzer ziekenverple ging te velde. Dat daaraan behoefte blijft bestaan moge ons de geschiedenis der geneeskundige dienst in Atjeh gedurende de laatste twee jaren leerenzoo als die in het „Koloniaal Verslag" van 1876 wordt beschreven. Op het einde van April 1875 werd eene kommissie naar Atjeh gezonden om een onderzoek in loco in te stellen naar de oorzaken der vele en vaak zware ziektegevallen, welke zich op het oorlogsterrein voordeden. De kommissie be stond uit de chefs der geneeskundige dienst bij de land en zeemacht en den geneesheer op Poeloe Bras. Ka van 3 tot 15 Mei geïnspekteerd te hebben, diende zij den 1 Juli d. a. v. haar breedvoerig rapport in, waarbij 0. m. werd voorgesteld: 10 geiegelde evacuatie ook van gezonde militairen na hoogstens één jaar verblijf in Atjeh; 11°. beschikbaarstelling van ruimer logies aan boord van de mailbooten der Ned. Indische stoomvaart maatschappij voor de naar Atjeh overgevoerd wor dende aanvullingstroepen en hot nemen van ver schillende maatregelen tot bespoediging van de indeeling dier troepen na de ontscheping. Het mogelijke zegt het regeeringsverslag is sedert gedaan om de voorstellen der kommissie, voor zoo veel nog noodigte bekrachtigen en daaraan uitvoering te geven. Daar een aantal verbeteringen, door haar aanbevolen, niet tot

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 16