192 Moltke, die Sjoemla in 1837 bezocht, beschrijft deze stelling als volgt: „Sjoemla is even schoon uit het oogpunt van den schil der als belangwekkend uit dat van den krijgskundige. Als men buiten de beroemde verschansingen treedt, ont waart men de stad, ingesloten in een dal zonder uitgang, tusschen liooge, met wouden bedekte bergen. De koe pels der moskeeën en der badplaatsen, de witte, ranke torens, de tallooze boomen tusschen de platte daken, de rijke plantengroei van het land vormen een prachtige schilderijoveral murmelen de waterbronnende vrucht baarste korenvelden tooien de uitgestrekte vlakte, en zelfs de steile bergen zijn ter halver hoogte bedekt met tui nen en wijngaarden." Deze beschrijving, vóór veertig jaren gegeven door den jeugdigen officier, dien zulk een schitterende toekomst wachtteheeft niets aan waarheid verlorenalleen hebben de Turksche ingenieurs de verdedigingswerken der stad voltooid door de hoogten te bekronen met een reeks redoutes, die er, zoo al niet de schoonheid en bekoor lijkheid, ten minste het weerstandsvermogen bijzonder van hebben verhoogd. Yan de vier vestingen, waaruit de Turksche vierhoek bestaat, schijnt alleen Sjoemla, in zijn tegenwoordigen toestand, sterk genoeg om een ge regeld beleg te doorstaan. Keeren wij terug tot Bulgarije. Dit uitgestrekte, uitsluitend akkerbouwcnde land, welks christelijke bevolking een weinig sterker is dan die van zijn Muzulmansche meesters, wordt van het noordwesten naar het zuidoosten, maar slechts in zijn oostelijk gedeelte, bediend door twee spoorbanen, die de gemeenschap tus schen de Zwarte Zee en den Donau bevorderen. De be langrijkste, die in het zuiden, loopt van Varna over Sjoemla

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 198