208
Iets over den aard der Kozakken. Men weet in Hol
land altijd veel te verhalen van de woestheid der Kozak
ken die in ons land kwamen. Het is goedook eens
aan een gunstiger oordeel aandacht te leenen. De cor
respondent van het Journol de Genève schrijft uit het Rus
sische hoofdkwartier
„Er zijn hier betrekkelijk veel Kozakken en Tsjerkes-
sen. De wacht van den grootvorst is dan ook voor een
groot deel uit deze manschappen saamgesteld. Het zijn
uitmuntende soldatennaar men verzekerten zoo men
naar hun uiterlijk mag afgaan, zijn zij zeker evenveel
waard als de beste keurtroepen. De gelaatsuitdrukking
van den Tsjerkesser is over het algemeen dorhartig,
trotschondankbaarmen voelt den wilde onder zijn
schilderachtige kleeding. De Kozak, daarentegen, is
altijd hol, vroolijk, glimlachende, opgewekt; een goede aard;
hij heeft den trek naar de kaars vervangen door den
trek naar het druivennat. Hij heeft het gebrek, de godin
flesch onmatig te aanbidden, maar dat is ook zijn eenig
gebrek. Hij is een goedaardige drinker, want er is in
het geheele zuiderleger geen enkel voorbeeld van een
Kozak, die zelfs een mug kwaad deed, ook al was hij
nog zoo beschonken. Hij brabbelt Frausch en herhaalt
dikwijlsMoipas bachibouzoukmoirespecter ennemi
prisonniermoipas mettre feumoirespecter femmes
enfantsvieillardsmoipas bachibouzouk.
Als men het ongeluk heeft om zijn woorden te glimla
chen, toont hij zich bedroefd en roept, half lachende half
ernstig, uit: »Yous croire moi sauvagemoi pas sauvage;
moi aime Gambettamoi aime républiquemoi aime
justice et czar; moi pas sauvage, pas bachibouzouk.