230
mandeen! door den kapitein Sutherland. Op den 26''" De
cember werden twee kompagniën mariniers onder den
kapitein Sutherland aan Oedjong kali Atjeh ontscheept,
om daar post tc vatten tot bescherming van de aldaar te
lossen vivros, materialen, enz., ten behoeve van de te
Penajoeng en kampong Djawa gebivakkeerde expeditionaire
troepenmacht Maar op den 27™ December worden die
mariniers weder ingescheeptten einde deel uit te maken
van den tocht naar Pidir, die den 2Scn ondernomen werd
met het eskader, onder de bevelen van den kommandant
der maritieme middelen in de wateren van Atjeh. Het
eskader kwam den 29™ voor Pidir, dat door een bombar
dement zou getuchtigd worden. Den 31™ December ging
de landingsdivisie, onder de bevelen van den kapitein
luitenant ter zee Van Oordt, aan wal. De twee kompag
niën mariniers werden weder door Sutherland gekomman-
deerd. Veel succes mocht de landingsdivisie niet behalen;
ze werd spoedig genoodzaakt, weder naar boord terug te
keeren.
Doch de mariniers traden gedurende deze expeditie ook
voor een gedeelte als troepen van de landmacht op. Toen
het Indische leger, met het oog op de organisatie voor
de tweede Atjehsche expditic, eeuc aanzienlijke uitbrei
ding moest ondergaan en men de daarvoor bestemde vrij
willigers niet spoedig genoeg door aanwerving in Neder
land kon bijeenzamelenverleende de minister van marine
hulp en zond in het jaar 1873 een detachement mariniers,
300 man sterkonder de bevelen van den kapitein
Van Braam Houckgeest, naar Indië. Dat detachement
had de volgende formatie bij aankomst in deze gewesten
6 officieren,
8 onderofficieren, en
Zie „Mededcelingen omtrent het Zeewezen", deel XVXÜ.