232 reeds gedeeltelijk verstreken maar ze hebben te velde niettemin goede diensten verricht en vooral in den arbeid met schop en spade een uitmuntend voorbeeld aan de overige Europeesche troepen gegeven. Behalve in het verrichten van de bekende patrouillediensten, namen de mariniers deel aan de omi rekking van den Atjehschen Kraton op 23 en 24 Januari 1874 en aan den tocht tegen Ketapang doewa op den 15en Februari van dat jaar. Bij de verschillende gelegenheden, dat het detachement mariniers in het vuur kwam, had het te zamen genomen nog geen 20 dooden en geblesseerden bekomendoch velen hunner bezweken ten gevolge van vermoeienissen en de gewone ellende van het leven te velde in Indic. In Maart 1874 werden nog 400 mariniers in Nederland ter beschik king gesteld van den opperbevelhebber der tweede Atjeh- sche expeditie, doch door de gunstiger wending, welke onze krijgsoperatiën allengs hadden genomen, werd van dat aanbod geen gebruik gemaakt. Bij het vertrek van den generaal Yan S wie ten van Atjeh werd het linkerhalf 2° bataillon infanterie ontbonden, een detachement van 100 mariniers, ter bewaking van de werkzaamheden voor de oprichting van een vuurtoren, naar Poeloe Bras, en het overige gedeelte der mariniers per Ariadne naar Pa- dang gezonden, om weder te Fort De Koek garnizoen te houden. Feitelijk hadden dus de mariniers bij de land macht op 26 April 1874 Atjeh verlaten. De bezetting- van Poeloe Bras werd later op 1 officier en 30 mariniers gebracht, doch spoedig daarna weer tot 50 man vermeer derd. Nog later werden er de mariniers door troepen van het Indische leger vervangen, omdat dit de wil van den minister van marine was en de Indische regeering daar aan toegaf. Op den 8™ October 1874 kwam echter weder Zie: Van Braam Houckgeest, „De Mariniers te Atjeh".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 238