247
van het corps zon kunnen veranderd worden; maar daardoor
zou, vrees ik, de lust om bij het corps mariniers te dienen,
nog meer verminderen dan nu reeds het geval is. In den regel
is het nimmer compleet. Het, leger mag weinig vrijwilligers
tellen, bij de mariniers zijn de engagementen evenmin vol
doende; en daaronder bevinden zich nog verscheidene mi
liciens."
„Ik besluit dus met de herhaling, dat, hoe groot ook de
wensch moge zijn om de mariniers naar de koloniën te zen
den en ik kan dit zeer goed begrijpen, omdat men op die
wijze van die lastposten van Curacao en Suriname kan af
komen zoolang het van mij zal afhangen, aan dien wensch
niet lichtelijk zal worden voldaan."
De Heer Fransen van de Putte.
„De laatste woorden van den minister nopen mij te doen
opmerken, dat wij hier niet staan te redeneeren en te strijden
voor koloniale of andere belangen, maar voor het algemeen
staatsbelang. Het is niet te doenom van een lastig West-
Indisch leger af te komen; maar de vraag is, of men ook
niet in andere staten de infanterie der marine voor zulk een
doel gebruikt. E11 als nu 's lands algemeen belang dit ook hier
vordert, dan is het te hopen, dat de minister zich niet te
zeer op het standpunt van de marine alleen zal plaatsen".
„De minister zegt: bij de mariniers zijn ook miliciens. Ja
en neen. Het zijn geene miliciens in dien zin, waarin wij
er hier over spreken; maar miliciens, die bij dat corps heb
ben overgeteekend."
De heer Nierstrasz.
„Ik geloof dat overeenstemming van namen, en niet van
zaken, aanleiding heeft gegeven tot een verschil van ineenmg
tusschen den minister en den vorigen geachten spreker. In
Frankrijk bestaat werkelijk eene infanterie de marinemaar
die heeft met de marine als zoodanig niet te maken. Aan
boord der Fransche schepen heeft men geene mariniers, maar
alleen matrozen. Maar in Frankrijk zijn de departementen
van Koloniën en Marine onder één minister vereenigd; en de
infanterie de marine en de artillerie de marine zijn daar be-