293
en vele djajang-sekars bij de infanterie waren ingelijfd,
heb ik voorgesteld, die te Cheribon weder te herstellen."
Omtrent de formatie der Djajang-sekar's raadplege
men de staatsbladen van Ned. Indië. Eu voorts ten
aanzien van hunne geschiedenis het „Tijdschrift voor Ned.
Indië", 1863, 11° deel, bladz. 413; 1865, Ie deel, bladz.
443, en IIe deel, bladz. 92 en 293.
Arbeid aan vestingwerken onder het bestuur van Van
den Bosch en Baud. Op machtiging van den kommissaris-
generaal, werd, bij besluit van den gouverneur-generaal
ad interim van 19 Juli 1833, N° 3:-„1° De resident
van Kadoe aangeschreven om, te beginnen niet 1 Augus
tus aanstaande," (dus 12 dagen later, waaraf minstens 4
dagen voor de overzending van dezen last) twee honderd
koelies daags te zenden naar Ambarawa, ter dispositie
van den officiermet de werken aldaar belast. 2° Be
paald dat aan gemelde koelies zal worden verstrekt
een katti rijst, een twintigste pond zout, vrije huisves
ting en daarenboven vijf cent daags."
Bij nader besluit van 8 Juni 1834, N° 6, werd de
resident van Samarang aangeschreven, om, ter beschikking
van den officier der genie, belast met den opbouw dei-
citadel van Samarang, „dagelijks te doen leveren:
vijf honderd koelies of zoo veel meerals zonder nadeel
voor andere diensten kunnen worden afgezonderdmet
bepaling, dat aan de manschappen, gebezigd wordende
aan de vestingwerken te Samarang, zal worden betaald,
als: aan de mandoors 25 en aan de koelies 15 cent daags."
Monitor zette, in zijn artikel: „De Indische Brigade,"
"Weitzel terecht, die, in zijne vergoding van den generaal
De Koek, wilde beweren, dat men, bij aankomst dei-
expeditionaire kolonne in Indië, geene werkkrachten ge-