312
geweest, zoolang zij nog eenige sporen van levensvatbaar
heid bezaten en wij ze konden staande houden zonder
de hand aan de traktaten of aan onze oppermacht te slaan.
„Het doet mij dus zeer pijnlijk aan, te moeten zeg
gen dat, indien wij voortgaan deze zwakke en bedor-
en dynastie te ondersteunenwij de belangen van
tien millioen inwoners opofferenbelangendie wij door
de traktaten gehouden zijn te beschermen door hun een
eerlijk bestuur te geven, dat in staat is het leven en
den eigendom den inwoners te beschermen."
Deze schitterende getuigenis van den Bayard van het
Tndische leger is voldoende, om Lord Dalhousie te verde
digen tegen de onbillijke verwijten, die zijne nagedachtenis
gevolgd hebben.
De gouverneur-generaal had, zooals men ziet, een
ander doel met de annexatie van Oude als om daarmede
de kroon te zetten op zijn bestuur, dat door de verove
ring van den Punjaub zoo schitterend begonnen was.
Maar om het kwaad in zijn hartader aan te tastenwas
het niet voldoende dat men alleen den koning zijn scepter
ontnam; men moest bovendien regelmaat en orde brengen
in een land, sedert jaren door omwentelingen beroerd;
men moest de grooten des rijks onder de algemeene wet
terugbrengen, door hun kasteelen te ontmantelen en hun
soldaten te ontwapenen. Daar deze taak, zooals licht te
begrijpen is, boven de krachten ging van een inlandsoh
bestuur, was Lord Dalhousie wel verplicht, tot eene da
delijke inmenging in de zaken van Oude over te gaan.
De aloude politiek van de Oost-Indische Compagnie had
medegebrachtdat met den koning van Oude gehandeld
werd zooals met den keizer van Dehli gebeurd wasna
melijk: het bestuur te aanvaarden, doch tevens aan
"W ajid Ali Shah een schijn van oppermacht te laten.
Het verleidelijke voorbeeld van den Punjaub echter, dat