333 wien Sir James Outram met ridderlijke onbaatzuchtigheid tijdelijk zijn rechten op het opperbevel had afgestaan. De overgang der rivier werd niet ernstig verdedigd, en gedurende het laatst van dezen en den vólgenden dag bleven de Engelschen rustig aan den oever om den over gang van de artillerie en den trein te bewaken. Den 21en ging men op marsch; tegen den middag van dien dag bereikte de voorhoede Mangalwar, dat door een sterk de tachement Sepoys met 6 stukken geschut werd verdedigd. Dezen werden onmiddellijk uit hunne stellingen verjaagd. Den 22cu, na een moeielijken marsch van 15 mijlen, kam peerde men onder een hevigen slagregen te Baimi; dien dag werd men niet verontrust, doch den 23on ontmoette men in den omtrek van den Alambagh een aanzienlijk korps Sepoys. De tegenstand was luttel en de vijand werd spoe dig teruggeworpen op het kanaal, dat de zuidzijde van Lucknow dekt. De Alambagh, eene moskee, omringd van groot® steenen gebouwen en midden in een door muren omgeven park staande, werd door Havèlock bestemd tot berging van een gedeelte van het materieel en tevens om de kommunikatie met Cawnpore te verzekeren. Daar de troepen door de aanhoudende inarschen op drassig ter rein uiterst vermoeid waren, werd den 24en rustdag ge houden. Den 25en, na eene lange samenkomst der generaals, rukten de Engelsche troepen ten aanval op. Het opera tiekorps was in twee kolonnes verdeeld: de eerste onder generaal Neil, de tweede onder kolonel Hamilton le kolonne (generaal eil)5e regiment fuseliers en detachementen van het 64c en 84e (koninklijk leger)le regiment Europeesche fuseliers van Madras; 2 Europeesche batterijen; eene kompagnie Europeesche vrijwilligers en ongeregelde troepen. 2e kolonne (kolonel Hamilton): 78e en 90e regiment (koninklijk leger); een regiment Sikhs van Firozpore, en een Europeesche batterij.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 339