342
prijzenswaardige menscklievendheid van individuen soms
moet helpen voorzien in behoeften, waarvan de vervulling
met het volste recht van den staat kon worden gevorderd.
Doch ook voor hen, die leven en gezondheid gedurende
een reeks van jaren mochten behouden, zijn de pensioenen
op zichzelve en zonder vergelijking met die der civiele
anbtenaren onvoldoende. Reeds vroeger is er bij herha
ling in het Militair Tijdschift op gewezen, dat het
boven alles noodzakelijk was, de kapiteinspensioenen
te verhoogeu en ze althans terug te brengen op het cijfer
dat vroeger, toen het „verhoogd pensioenfonds" nog be
stond, werd uitbetaald.
De tegenwoordige pensioensregeling dagteekent van 1859.
De achttien jaren, die sedert verloopen zijn, kenmerken
zich, zoo in Nederland als in Indië, door eene zeer
belangrijke stijging van alle levensbehoeften. Hiermede
alleen is de verhooging der pensioenen gesteld dat die in
1859 voldoende te achten waren reeds ten volle gerecht
vaardigd.
Men fluistert, dat bij de thans in overweging genomen
regeling der pensioenen de verplichte diensttijd van twintig
op vijf en twintig jaren zoude worden gebracht. Wij
kunnen niet gelooven dat hiervan sprake is geweest,
want zoodanige bepaling zou de geregelde aanvulling van
het cfticierskorps bij het Indische leger ten eenemale
onmogelijk maken. Wij kunnen dat te minder gelooven,
nu een militair beneden den rang van officier reeds na
twaalfjarigen dienst recht op pensioen kan doen gelden.
Nu men kort geleden den diensttijd der mindere militai
ren belangrijk verkort heeft, is het niet wel denkbaar, dat
men thans dien der officieren belangrijk zoude verlengen!
W ij brengen dit gerucht dan ook alleen ter sprake
Zie o. a. Mil. Tijdschr. 1872, blz. 622.