343 om daaraan de vraag te verbinden, of het niet beter ware, voor de officieren den verplichten diensttijd geheel af te schaffen, en steeds pensioen te verleenen naar rede van de dienstjaren De tegenwoordig bestaande regeling der pensioenen zondigt in vele opzichten tegen de rechtvaardigheid. \ls het pensioen is zooals het wezen moet eene belooning voor de diensten welke het individu heeft ver richt, dan moet het, ook al blijft de rang dezelfde, hooger worden naarmate meer diensten zijn verricht, naarmate men langer gediend heeft. Jlet pensioen behoort ook niet uitsluitend naar den laatstbekleeden rang te worden be paald omdat de bereiking van een hoogen rang natuurlijk altijd veel van het geluk afhangt, en omdat de voor een hoogen rang gepasseerde officier vaak lange jaren volkomen dezelfde diensten heeft bewezen als zijn bevoorrechte collega. Wanneer A na 26-jarigen diensttijd den kolonelsrang heeft bereikt en B, een even verdienstelijk officier doch wien het geluk minder heeft gediend, na 28-jarigen dienst nog luitenant-kolonel is, dan is het niet billijk, dunkt ons, dat de eerste f 1000. per jaar meer pensioen krijgt dan de tweede. Om tot eene regeling te geraken, die de belangen van staat en individu beide behoorlijk behartigt en niet aan de eischen der rechtvaardigheid te kort doet, zou men, naar onze meening, dienen uit te gaan van de volgende beginselen. 1. De diensten, welke een landsdienaar bewijst, zijn evenredig met de hem toegelegde tractementen; naarmate dus meer tractement genoten is, moet ook meer pensioen worden toegekend als belooning voor de diensten die bewezen zijn. 2. Het begrip, dat pensioen is eene belooning voor be-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 349