371
stelsel en van het gansche krijgswezen van den Staat
worden aangegeven en bepaald door de bekende staat
kundige en staathuishoudkundige verhoudingen, en deze
kunnen alleen op de rechte waarde worden geschat dooi
de Regeeringdoor al de ministers in gemeenschappelijk
overleg, door het geheele kabinet. De Regeering heeft
dus een stelsel te ontwerpen; de Regeering heeft dus te
zeggen, wat en hoe, en tegen wien zij verdedigen wil,
en welke opofferingen daarvoor wordeu vereischt aan geld
aan tijd, aan menschen. Hare plannen, in hoofdtrekken
omschreven, behoort zij voor te leggen aan de verte
genwoordiging, die dan zal moeten beslissen of zij de
Regeering op den aangeduiden weg al dan niet volgen
wil. Zóó moet het vraagstuk gesteld worden, zal onze
verdediging ooit naar behooren geregeld zijn; de weg, die
tot hiertoe gevolgd is, kan tot niets leiden dan tot schro
melijke geldverspilling. Het schijnt geraden let men
op de teekenen des tijds eindelijk eens de zaak dei-
defensie in dezen geest aan de orde te stellen en tot af
doening te brengen.
Daar alzoo de verdediging eene zaak is, niet van één
minister, maar van de geheele Regeering, door haar, in
overleg met de vertegenwoordiging, te regelen, schijnt
het in een enkel schrijver eenigszius vermetel, de inrich
ting te willen aangeven, die hij voor het krijgswezen of
voor een deel daarvan wenscheljjk acht. Inderdaad is
dan ook vroeger van eene half-officieele zijde de leer ver
kondigd, dat het algemeen zich niet met verdedigingsstel
sels had af te geven en dat alleen de Regeeriug waar
mede in dit geval voornamelijk de minister van Oorlog
werd bedoeld bevoegd was, daarover te oordeelen. Maar
wanneer nu de Regeering niet meer doet dan ze tot hier
toe gedaan heeft, en wanneer het algemeen ook niets
mag doen, dan loopen wjj, naar 'tons toeschijnt, groot