398 Bladz: 77. De gebreken der Indische legerorganisatie lij het begin van den Atjelisclien oorlog. Bij het leger hestonden in 1873 nog geene dépót's of reserves. He zoogenaamde „veldbataillons" infanterie op Java en Su- matra's-Westkust b. v. waren tevens dépót's voor de meeste buitenbezittingen en garnizoenstroepenWanneer die veld bataillons toen voltallig waren (719 man) dan kon zulk een bataillon met 500 a 550 man mobiel te velde gaan wat meer of minder naarmate van het meer of minder gezonde garnizoenhet aantal ziekenrekrutentijdelijk voor de velddienst niet geschikte militairen en het aantal, waarvan de diensttijd op het tijdstip van vertrek dei- expeditie is verstreken. De ondervinding heeft geleerd, dat men mobiel slechts te rekenen heeft op ongeveer: 91°/0 van het Europeesche kader, 63°/0 „de minderen, 75°/0 Afrikanen en Amboineezen, en 850/o t Inlanders. Om met ruim 600 onderofficieren en manschappen te velde kunnen gaan, moest men altijd een aantal over plaatsingen doen van andere niet op expeditie gaande korpsen. Bij het vertrek der troepen voor de Atjehsche expeditiën zijn de achtergeblevenen van de expeditionaire korpsen in dépót's vereenigd geworden en werd later uit die dépót's de aanvulling naar Atjeh gezonden. Aan de regeering was het natuurlijk niet onbekend, dat men de uit 6 kompagniën bestaande en voor de eerste Atjehsche expeditie bestemde veldbataillons op 600 man mobiel zou brengenzoodat de drie expeditionaire ba- taillons van het leger 1800 man telden. Zoo zag men een veldleger zich uitrusten zonder dat het dépót's had! De hoofdgebreken van de Indische legerorganisatie kon den niet op schitterender wijze uitkomen. In stede van een effectief van 2160 man, telden drie veldbataillons

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 404