402
zeker getroffen door de ongetwijfeld met talent gestelde
beschouwingen, welke hij tegen de invoering van „alge-
meenen dienstplicht" vermeend heeft, op nieuw te berde
te moeten brengen. Met stelsels van legervorming zegt
hij namelijk is het overigens als met zoo vele andere
zaken gesteld. Daaromtrent bestaat geene absolute waar
heid, geene formule, geschikt voor alle landen en alle
tijden, om, voor het gewenschte geval, slechts blinde
lings op doctrinaire wijze op te volgen. De leger-
organisatie, goed voor het eene land, is liet daarom nog
niet altijd voor een ander. Bij zulke vraagstukken, in
gewikkeld als zij zijn, doch gewoonlijk door het gros dei-
beoordeelaars als gemakkelijk beschouwdhoude men
rekening met tal van factoren, met zoovele eigenaardige
maatschappelijke, politieke, oékonomisclie als zuiver mi
litaire toestanden. Kan het soms, onder bijzondere om
standigheden, gelukken, theoretische stelsels in te voeren
en door te drijven, welke zelfs in volkomen tegenspraak
met die toestanden zijn,geen nood, de natuur herneemt
altijd hare rechten. Een voos stelsel van eenige organisa
tie, dat aan een leger als het ware wordt opgedrongen,
dringt niet door in hot wezen van dat leger en gaat op
den duurhoewel het soms in naam blijft bestaan
toch werkelijk te niet.
Geldt deze opmerking, de heer De Iloo houde mij
zulks ten goede, naar mijne opvatting, niet zoozeer den
„algemeenen dienstplicht' (want de bij ons volk voorheen
zoo zeer gehate conscriptie was van Franschen bodem en dus
evenmin nationaal zooals men dit onafscheidelijk aan
het woord militie verbindt als de tabak, koffie en aard-
appel), ze is daarentegen meer van toepassing op eene
doodgeboren organisatie als die van de „Indische Brigade",
waarvan de heer De Boo een voorstander is. De con
scriptieeen zachtere vorm van dienstplicht dan de zoo