415
intrede in de wereld doende, eene schitterende rol op het
staatstooneel hebben gespeeld.
Van den Bosch schitterde door zijn organiseerend talent.
Hij was de man van konceptie, geniaal in vinding en zoo
als Van der Palm zou zeggen - „gelukkig in daarstel-
ling. Dit zal ook blijken uit zijne denkbeelden over de
organisatie van eene [nlandsche militie in deze gewesten.
Het denkbeeld zelf' is reeds grootsch. Velen zijn in de
uittwerking daarvan gestruikeld. De Nederland sche genc-
raal-majoor Baron Van Gagern, die Indië een nieuw defensie
stelsel met eene daaraan passende legerorganisatie moest
gevenrekende ook op eene Inlandsche militie, doch zijne
organisatie der pradjoériïs maakte fiasco. Die door hunne
onbeduidendheid schitterende korpsen bleven echter nog
na jaar en dag bestaan; en voor hen, die niet bekend
zijn met de geheimen van het Indisch defensiestelsel, valt
het moeilijk te zeggenof de regeering het denkbeeld van
A an den Bosch goed wil laten uitwerken en zoodoende
aan het verdedigingsvermógen dezer koloniën een krach-
tigen steun geven, dan wel het bestaande vieieuse stelsel
zal handhaven, door een korps ongeoefende en ongediscipli
neerde /uitroepen, tot schade van 's Lands schatkist,
te onderhouden, die wanneer de oorlog uitbreekt niet
het leger zullen helpenmaar door de geregelde troepen
geholpen worden.
In zijne nota van 14 Januari 1831 schreef de kommis-
saris-generaal Van den Bosch aan den Raad van Indië o. m.
„Dan, het is niet genoeg, eene aanzienlijke klasse der
ingezetenen aan ons nader verbonden te hebben, wij moeten
tevens hunne raagt vermeerderen, om die, in het belang
van het gouvernement, te kunnen aanwenden."
„Daartoe acht ik het noodig in ieder regentschap eene
militie op te rigten, uit infanterie en kavallerie bestaande
sterk genoeg om krachtdadig ter bewaring der publieke