37 groote transatlantische stoorabooten uit de Duitsche Noord- zeehavens kunnen naar dien maatstaf, behalve de scheepsbemanning van 120 a 130 koppen ongeveer, een bataillon infanterie, een eskadron kavallerie of eene batterij artillerie overvoeren. Die schepen hebben eene lengte van circa 100, eene breedte van 12 en een diepgang van 6 meter. De kleinere stoomschepen, die ongeveer 70 tot 80 meter lang en 9 tot 11 meter breed zijn en een diepgang van 5 a 6 meter hebbenkunnen ongeveer het gedeelte van het hierboven genoemde aantal per sonen overvoeren; terwijl de kleinste stoombooten, welke dikwijls slechts het aanbrengen van één dek veroorloven, nauwelijks het derde gedeelte van eén bataillon infanterie kunnen inschepen. Ofschoon de Indische bataillons ge woonlijk minder sterk zijn, schaadt de vergelijking met Duitsche toestanden nietomdat zij door het aantal non- combattanten bedienden, koelies en vrouwen dat de bataillons te velde volgttoch ongeveer 800 personen sterk zullen wezen. Daar men, met het oog op de beschikkingen welke voor de landing op de vijandelijke kusten moeten worden genomende verschillende taktische eenheden bij de wapens zoo weinig mogelijk in onderdeelen mag split sen moet men voor den overvoer van een bataillon in fanterie een eskadron kavallerie en eene batterij artillerie liefst groote stoomschepen nemenwanneer ze er zijnom zoodoende op één stoomschip één bataillon, één eskadron of ééne batterij kompleet te kunnen bergen. Bij het transport van eene uit de drie wapens bestaande troe penmacht die te velde in onderling verband moeten agee- ren, zooals b. v. de brigades bij de tweede Atjehsche expeditie, geldt, ten aanzien van de landing, hetzelfde beginsel van zoo even. De schepen, welke namelijk zulk eene troepenmacht overvoeren, moeten zoo veel mogelijk bij elkander blijvenopdat het organiek verbandzoowel

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 43