51 bij eene zeeramp niet genoeg sloepen voorhanden zijn ge weest, om de militairen te kunnen redden. Niet alleeu was dit het geval aan boord van de Princes Amalia en de Conrad van de stoomvaartmaatschappij „Nederland," maar ook aan boord van de Groningen, eene mailboot van de „Rotterdamsche Lloyd." Wanneer men bedenkt, welk eene waarde vooral een groot detachement suppletietroepen voor het gouvernement vertegenwoordigt, vraagt men zich af, hoe het mogelijk is, dat eene regeering als de Neder- landsche, geheel doortrokken van den onze gansche Natie eigenen handelsgeest en zich steeds afgevende met allerlei kwestiën van „guldens en centen," toelaat dat de Ne- derlandsche mailbooten met zóóveel troepen naar Indië vertrekken, zonder dat er aan boord de noodige sloepen of andere reddingsmiddelen zijn. Zou men eene regeering welke zoo iets oogluikend toelaat of daarop in het geheel niet let, die daarbij zoo veel moeite ondervindt om zelfs door de kracht van het goud een leger van huurlingen, als het koloniale, op den duur eenigszins voldoende aan te vullen, niet van zorgeloosheid mogen verdenken? Doch er zijn nog andere tekortkomsten van regeeringswege in deze aangelegenheid te konstateeren. Ik zal niet gaan onderzoeken of de voeding der mili tairen aan boord van de Nederlandsche mailbooten, welke groote detachementen suppletietroepen transporteeren, goed of slecht is. Ik wil zelfs aannemen, dat zij goed is, al tijd en overal. Maar ik wensch alleen op te merken, dat, wanneer men weet wat het schaften van eene equipage van 600 man aan boord van een oorlogschip beteekent waarop zooveel meer orde heerscht dan op eene mail boot, de toestand in dit opzicht aan boord van zulke schepen als de drijvende koffiehuizen van de „Rotter- damsche Lloyd" of de vroegere maatschappij „Java" en

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 57