2 en weinig diepgang hebben, van ijzer zijn en van grootere afmetingen dan de partikuliere stoomschepen, welke, op enkele uitzonderingen na, tot dusver in den archipel heb ben gevaren. Bij de bepaling van het aantal der in dienst testellen transportschepen, moet men zich vooral om het zoo maar eens te zeggen van Atjehsche toestanden weten los te maken. Die toestanden zijn en kunnen nooit we zen normaal. De overzeesche expeditiën, welke het In dische Leger in de laatste helft dezer eeuw heeft ge voerd, zijn geene van allen van dien omvang geweest als de tweede Atjehsche expeditie. En met uitzonderingen mogen we niet gaan werken om daarop een stelsel te baseeren. Wanneer de permanente transportschepen zoo als reeds is gezegd alleen zullen moeten dienen om bij expeditiën en anders in zeer buitengewone omstandig heden als zoodanig te worden gebruikt, dan geloof ik, dat het gouvernement dadelijk zou kunnen beginnen met het- doen bouwen van: A. een stoomschip voor vier kompagniën infanterie van 200 man, dus een bataillon van 800 man B. een stoomschip voor 1000 dwangarbeiders; C. een stoomschip voor eene kompagnie mineurs en sa- peurs, eene kompagnie vestingartillerie en twee kompagniën infanterie van 200 man; 1). een stoomschip voor het vervoer van 230 paarden en het daarbij behoorende materieelhierbij gere kend op 2 maal 63 artilleriepaarden en het daar bij ingedeelde personeel, zijnde de sterkte van twee bergbatterijen; gaat de kavallerie niet mede, dan kunnen de openstaande stallingen b. v. voor ber ging van slachtvee worden benuttigd; en: E. een stoomschip voor zieken transport. Deze vaartuigen moeten ook zijn ingericht voor het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 8