92 graaf en de Staten over de souvereiniteit dezer landen, zonder dat men 't eens werd (1). Wat betreft de militaire maatregelengenomen tijdens des graven afwezigheid, gaven de Staten-G-eneraal den graaf kennis, dat het voor nemen bestond om een kamp te formeeren voor den tijd van vier maanden m. a. w. dat een veldleger zou worden samengesteld (2). De Duitschersaangeworven door graaf Adolf van Nieuwenaar en Meurs, zouden een niet onbelangrijk deel van het veldleger uitmaken. Men scheen ze spoedig te kunnen verwachten. De noodige gelden voor de ruiters waren naar Bremen gezonden (3) en graaf Adolf vroeg een sterk geleide om de Duitsche troepen binnen deze landen te bren gen. De Staten-G-eneraalwisten daarop echter geen voorziening te treffen en klaagden over gemis aan middelen en gezag zoodat iedereen, naar zijn gelieven, lastgevingen deed. Zij moesten alles overlaten aan den graaf van Leicester (4). Toch trachtte graaf Adolf zijn doel te bereiken. Hij maakte zich op 11 September 1587 meester van Meppen, om aldaar de Duitschers te doen monsteren. Hun getalzoo ruiters als voetknechtenbleek zoo gering te zijn dat de graaf 't niet geraden vond daarmede naar Neder land te trekken. Het voetvolk werd in Meppen gelatenwaar het geheel verliep; de ruiters marcheerden naar Utrecht (5). Ook de ruiterschare ging te niet. De Utrechtsche steden wilden hen niet in garnizoen ontvangen, tenzij van te voren voor de betaling was gezorgd. Maar de graaf van Leicester verklaarde geen geld te hebben; de Staten-Generaal beweerden het tegendeel. Een voldoende oplossing kwam niet tot stand (6). Van de geheele Duitsche lichting kwam alleen de vaan van ritmeester Frederik Schultis voor korten tijd in 's lands dienst; maar deze was meerendeels alhier aangeworven, waarschijnlijk uit gecasseerde of zwer vende ruiters (7). De ritmeester was in het begin van 1588 overleden, Cl) 15 Augustus 1587. »Acte van satisfactie den grave van Lycester op sijn wederkomste »bij de Heeren Staten-Generaal gegeven" (G. P. B. 4de deelBlz. 86). 30 Augustus 1587. Remonstrantie van de Staten van Hollandt aan den grave van Lycester, yraeckende de Souverainiteijt deser Landen" (G. P. B 3de deel, Blz. 35). 4 October 1587. Nadere verklaringe van de Staten van Hollandt aen den grave van Lycester" (G. P. B. 3de deel. Blz. 38). 16 October 1587. uKort Vertoogh over de vrijheden ende Privilegiën van deze Landen" (G. P. B. lste deel, Blz. 39), (2) Res. S. G. 11 Augustus 1587. (3) Res. S. G. 24 Juni 1587 bevat de instructie voor het overbrengen van het geld naar Bremen. Toen het later bleekdat deze gelden hun doel zouden missenwerd de graaf van Leicester ge- machigd daarvan 11 of 12000 te lichten tot betaling en cassatie van 11 compagnieën Engel- schen, die ten laste waren van den lande (Res. S. G. 22 September 1587). (4) Res. S. G. 4 Augustus 1587. (5) Res. S. G. 19 September 1587. (6) Res. S. G. 22 September 1587. (7) Res. S. G. 17 November 1586 en 1 Februari 1587.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 106