94
luitenant-generaal der krijgsmacht van de koningin zoo te voet als te
paard (1).
Overigens liet de graaf van Leicester de zaken des lands in een ellen-
digen toestand achter: het land zonder hoofd, de krijgslieden muitende,
de administratie der geldmiddelen verloopen (2). Eindelijk besloot men
om de regeering bij provisie toe te vertrouwen aan den Raad van State
met den generaal van het secours en twee Engelsche raden. Gelderland
en Utrecht konden zich daarmede niet vereenigen. Tevens werd de
sterkte van het leger teruggebracht op 17000 man en een betere soldij
betaling voorgenomen (3).
Lang vóór het definitief vertrek van den graaf van Leicester hadden
de Staten van Holland en Zeeland een besluit genomen, dat voor som
migen, en inzonderheid voor jhr. Sonoy, onaangename gevolgen na zich
zou slepen. Het besluit betrof namelijk instelling van een nieuwen eed
aan de Staten van genoemde gewestenwaarbij dezen als hooge overheid
werden erkend (4).
Veleno. a. graaf George Everhard van Solms als overste-generaal
van het krijgsvolk en de garnizoenen binnen Zeeland met uitzondering
van Vlissingen en Rammekensgraaf Filips van Nassau en Bartholo
mew Balfour, kolonel der Schotten, onderwierpen zich hieraan (5).
Maar jhr. Sonoy weigerde, ook toen hij van prins Maurits een nieuwe
commissie ontvingwaarbij hij werd gehandhaafd als superintendent en
overste van al het krijgsvolk in het Noorderkwartier en kastelein van
den huize van Medemblik, als opvolger van den op 24 Augustus 1586
overleden jhr. Cornelis van Rijswijk (6).
Sonoy beriep zich op zijn eed den 4 Juli 1586 afgelegdingevolge de
order van den graaf van Leicester (7).
In het begin van het jaar 1588 ontstond eene bedenkelijke muiterij
onder sommige garnizoenen van Holland en Zeeland, als gevolg van het
niet ontvangen der achterstallige soldijen. De muiterij ving aan te
Medemblik en breidde zich uit over NaardenSchoonhovenWoudrichem,
GeertruidenbergHeusden, Hemert, Brakel, Bergen-op-Zoom, Yeere en
Arne muiden.
Jhr. Sonoy begaf zich naar Medemblik en trof eene schikking met het
garnizoen, hetwelk tot zijn regiment behoorde; hij liet ook andere
(4) Zie Aan teek ening N^. 106.
(2) Gedurende het bewind van den graaf van Leioester hebben de Staten-Generaal geen admi
nistratie gevoerd over de geldmiddelen (Res. S. G. 31 Mei 1588).
(3) Res. S. G. 5 Februari 1588.
(4) Res- H. 18 Februari 1587.
(5) Res. H. 26 Februari en 7 Maart 1587.
(6) Reeds vroeger had Sonoy geweigerd om een eed af te leggen, n.l. om graaf Hohenlohe te
erkennen als luitenant-generaal (Res. H. 26 Mei 1582).
(7) Zie Aanteekening N°. 107.