HOOFDSTUK II.
DE RUITERIJ.
Het wapen der „cavaillerye" is van oud-ridderlijken oorsprong. Eerst
later kwam het voetvolk meer in aanzien en bleek de noodzakelijkheid
van wederzijdsche ondersteuning.
Toch bleef aanvankelijk de overwinning te velde meerendeels afhan
kelijk van de meerderheid der ruiterij in gehalte en getalsterkte.
Men bleef dan tevensna den slagmeester van het platteland
d. w. z. men bleef „het veld houden"de tegenstander was genood
zaakt zich over de garnizoenen te verdeelen, dat is zich te verschuilen
achter de vestingmuren.
Alvorens prins Maurits en zijn neef graaf Willem Lodewijk van
Nassau vaste regelen stelden op de samenstelling en de bewapening
der verschillende wapensbestond de ruiterij der Nederlandsche ge
westen - ook elders uit lansiers of speerruiters., pistoliers of zink-
roerruiters, later kurassiers genoemd, en karabiniers of roers (1).
De tactiek van al deze ruitersoorten was uitsluitend berekend op het
doorbreken en verstrooien van 'svijands slagorde, of wel, zulks aan den
vijand te beletten. Deze taak viel in de eerste plaats tên deel aan de
lansiers.
Tegenover het voetvolk trachtte de ruiterij in het algemeen haar doel
te bereiken met het vuurwapen. Het zwaard kwam eerst te pas
wanneer tijd ontbrak om te herladen, als anderszins. Zonder vuurwa
penen ware het trouwens ondenkbaar geweest om de vast aaneengesloten
drommen piekeniers of de in talrijke rijen en gelederen opgestelde mus
ketiers te schokken.
Gelijke tactiek werd in den strijd van ruiters tegen ruiters gevolgd.
De lansier, gewapend met lans of renspies, pistool en zwaard, moest
een degelijk ruiter, tevens een goed geoefend krijgsman wezen. Zijn
(4) Zie de prenten van Jacob de Gheijn, aanwezig in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam,
voorstellende ruiters van het Staatsolie leger, ongeveer in 1595. De Gheijn leefde van 1565
tot 1615. Zie voorts onze platen.