118 gediend, uit andere vendelen waren geloopen of geen paspoort van ont slag konden vertoonen. Yan den vijand overgekomen soldaten kwamen toch dikwerf alleen in dienst om als verspieders of onruststokers werkzaam te kunnen zijn (1). Algemeene voorschriften over de kleeding werden niet gegeven (2). Het vrij worden van de Hollandsche en de Zeeuwsche stedenna de ver rassing van den Briel in 1572, was uitsluitend te danken aan den moed der stedelijke burgerijen. Zij toonden daarvoor bloed en leven veil te hebben, gevoelden zich sterk en krachtig genoeg om het hoofd te bieden aan een georganiseerden en gevreesden vijand, die zijnerzijds niet naliet aanstonds alle pogingen in het werk te stellen om Spanje's gezag te handhaven. Holland was toen nog een echt waterland. Evenmin als in Zeeland kon men in het begin van den opstand ruiterij gebruiken, tenzij op zeer bescheiden voet: te meer, omdat men zich uitsluitend moest bepalen tot het verdedigen van de aangevallen of belegerde veste. Slechts langzamerhand kon eenige orde gebracht worden in de ver schillende onderdeelen der krijgsmacht. Tot het voetvolk behoorden, in zekeren zinmede de artilleriede pioniers en het ^scheepsvolkhetwelk dienst deed op de wateren en stroomen binnenlands. Voorloopig werden de artillerie en de pioniers nog niet tot zelfstandige korpsen georga niseerd. Ook werd zorg gedragen voor zieken en gewonden. De geneeskun dige dienst zou eerst in het begin der 19de eeuw eene belangrijke plaats in het leger gaan innemen. Hoe gebrekkig ook georganiseerd had zij evenwel hare taak in het Staatsche leger te vervullen. Zoo moest bij elke compagnie voetvolk een chirurgijn aanwezig zijn: maar wanneer zijn kunde evenredig was aan zijn traktement, dan stond het daarmede droevig gesteld. Hij was tevens barbier. Yan meer beteeke- nis waren de meesters-chirurgijn en de dokters in de medicijnen. Ook apothekers werden aan het leger te velde toegevoegd. Met eigen krachten alléén kon de verworven vrijheid niet behouden worden. Het in dienst nemen van vreemde huurlingen was noodza kelijk; gelukkig stroomden dezen van alle zijden toe uit geloofsijver of uit zucht om eer en voordeel te behalen. Op geldelijk voordeel viel weinig te rekenen dan ten koste van den vijand, door plundering en zoo meer. (1) Zie Aanteekening N°. 116. (2) N°. 117.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 132