162 zoon van den gouverneur van 's-Hertogenboschdie enkele uit Maastricht gekomen troepen op Hollandschen bodem bijeenbracht, waar zij zooveel „enorme exactien ende concussiën" bedreven, dat aan den kolonel jlrr. Arent van Duivenvoorde last werd gegeven zich van de hoofden en bevelhebbers te verzekeren, om ze te kunnen straffen (Res. H. 17 en 19 October 1579). Ook bij de Staten-Generaal kwamen klachten over hunne „empechemens, affrontes et insolences", maar zij konden er weinig aan doen (Res. S. G. 3 Januari 1580). 2°. 's-Hertogenbosch. De gouverneur Johan de Hornes, heer van Boxtel, was wegens ziekte in zijne betrekking bij provisie vervangen door zijn zoon Maximiliaan. De stad trad wel toe tot de Unie van Utrecht, maar weigerde versterking van Hollandsche troepen binnen hare muren te ontvangenhoog noodig met het oog op een beleg. Holland hetwelk het meeste belang had bij het behoud der stad, besloot zich met geweld daarvan meester te maken en wel door den graaf van Hohen- lohe (Res. H. 4, 8 en 28 Juli, 7, 14, 21 en 29 Augustus 1579). Tot bereiking van het doel werden o. a. uitgerust 12 cagerschuitenelke met een metalen valkonet, benevens vele andere soorten van schuiten, insgelijks van geschut voorzien (Res. H. 13 October 1579). Het hielp evenwel niets. Reeds den 29en Augustus verklaarde de stad zich voor den hertog van Parma; op 20 December 1579 had de omwenteling plaats, waarbij zulks met der daad geschiedde. AANTEEKENING N°. 41 (bladz. 53). Res. S. G. 12, 16 en 27 December 1579. De opgaven in den tekst zijn ontleend aan bescheiden, welke zich in het archief van den Raad van State bevinden. Evenmin als elders is de inhoud letterlijk opgegeven de persoonsnamen zijn zoo volledig mogelijk vermeld. De bepaling van de „quote"' d. i. het aandeel door elke provincie te dragen in de algemeene onkosten werd slechts na eindelooze verhan delingen vastgesteld en bleek dan nog dikwerf slechts in schijn te bestaan. De bijdragen toch werden niet gestort in een algemeene kas, maar bleven in handen der betaalsheeren. De Staten van Holland en Zeeland verklaarden aan de gedeputeerden van de Nadere Unie tot Utrecht, dat 't hen „niet mogelijk was verder „dan in eene generaliteijt hare quote ende aenpart te dragen tot defensie „der gemene Landen, ende dat deselve daer in behooren te volstaen met „het gunt sy jegenwoordigh daer toe contribueerden in 't onderhoudt „van de 25 vendelen knechten ende 100 paerdenbuijten 's Landts boven „haer eijgen guarnisoenensonder verder tot de Nader Unie gehouden „te zijn te dragen, 't welck die van de Nader Unie sulck mede redelijck „bevonden hebbendat mede uijt den staet van de Nadei Unie bevonden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 176