166
wordt genoemd, kon in den slag op den Hardenberg (17 Juni 1580)
slechts 300 paarden uitbrengen.
De Staten van Holland besloten tot afdanking, doch hielden de 2 vanen
van de ritmeesters Swedek van Plettenberg en Jurrien Holsteijn voor-
loopig in dienst (Res.H. 3 en 21 November 1580). Onder laatstgenoemden
kwamen 85 paarden in Hollandzij werden tot 50 gereduceerd en bestemd
tot garde van den Prins van Oranje (Res. H. 13 December 1580). Elke
ruiter ontving eerst 18, later 22 stuivers per dag, waarvoor hij gehouden
was logieskost en paardenvoeder te betalen (Res. H. 21 December 1580
en 29 April 1581).
Bij aanwijzing der vaan lansiers van den heer van Barchon tot garde
van den prins werden de ruiters van Jurrien Holsteijn afgedankt
(Res. H. 17 Augustus 1581; hunne afrekening geschiedde ingevolge Res. H.
28 April 1582).
Behalve de ruiters van Lubbert van Rhemen, in naam 1200 hoofden,
waren nog niet gerepartieerdde Schotten van Stuart te Brussel (Res. H.
4 Juli 1580)de compagnie te paard en die te voet van Charles de Levin
heer van Famars bij Res. S. G. 4 Juli 1580 benoemd tot gouverneur van
Mechelen zoomede de compagnieën te voet van Samuel van Alveringen
heer van Hofwegenvan Benoit Bandaux en van den heer van Haultain
elke van 150 hoofden, kostende 1700 per maand. Alle provinciën
zochten uitvluchten om van de repartitie verschoond te blijven (Res. S. G.
28 Juli, 10 Augustus en 23 September 1580). Dringend moest worden
voorzien in de betaling van de garnizoenen Brussel, Mechelen, Nivelles
en Vilvoorden; men vreesde voor plundering en wanorde, derhalve voor
het verlies dier steden (Res. H. 4 Juli 1580, Res. S. G. 15 Septem
ber 1580 en Res. H. 4 Januari 1581). Te nauwernood waren pogingen
om Brussel in handen van den vijand te brengen verijdeld: in 1578 toen
Frederik de Perenot, heer van Champagny, in 1579 toen graaf Filips
van Egmond zulks hadden beproefd.
AANTEEKENING N°. 46 (bladz. 59).
Graaf Johan van Nassau had aan Holland ondersteuning verzocht
van schepen en geleien ter beveiliging der stroomen van zijn gouverne
ment, hetgeen geschiedde (Res. H. 21 en 29 Mei, 10 en 30 Juni 1580).
Vier keurvorsten, die van Mentz, Trier, Keulen en de Paltz, dienden
klachten in over moedwil en rooverijen van het scheepsvolk op den
Boven-Rijn, Vóór Keulen lag het schip van Willem Dircksz. Kloyer,
luitenant van den admiraal Duivenvoorde, 8 mijlen boven Keulen het
„Prins Hendeken", 5 mijlen beneden Keulen, vóór Nuijsde krom
steven van Christiaen Harmantsz (Res. H. 1 Juli, 11, 24 en 31
Augustus 1580).