4 Het gebied, waarover de Keizer heerschappij voerde, overtrof in uit gebreidheid dat van alle andere vorsten, doch maakte geen aaneenge schakeld geheel uit. Karel Y mocht toen voorzeker de machtigste heerscher ter wereld heeten. In zijn tijd hield geen enkele staat van Europa in tijd van vrede andere troepen onder de wapenen dan tot bezetting van sterkten én de zoogenaamde benden of compagnieën van ordonnantie. Deze waren in het midden van de 15de eeuw in Frankrijk gevormd naar het voorbeeld van sultan Amurad I (13581389), die reeds honderd jaren vroeger uit de krachtigste jongelingen der veroverde landen een korps voetvolk had opgericht. Als Jen-Styeri of nieuwe troepen, door ons Janitsaren genoemd, maakten zij de kern uit der Osmanische legers. Karel YII van Frankrijk (14221461) stelde op overeenkomstigen voet uit de rondzwervende afgedankte troependie in den oorlog tegen Engeland gediend hadden, een ruitermacht van 9000 mannen van wa penen gens d'armes) samen, welke de benden of compagnieën van ordonnantie uitmaakten: alzoo genoemd, omdat zij gehoorzaamden aan zekere ordonnantiën of krijgsvoorschriften. Behalve uit de „compagnieën van ordonnantie" werd bij het uitbreken van vijandelijkheden de krijgsmacht meerendeels samengesteld uit hoopen huurlingen van allerlei landaard, die door vrije dientengevolge zeer kostbare werving samengebracht waren en uitsluitend om de soldij en met hoop op buit dienden. Zonder voldoende krijgstucht of liefde voor de zaak, waarvoor zij streden, bleken de huurlingen meermalen even gevaarlijk te zijn voor hun eigen bevelhebber als voor den vijand, zoodat de veldheer dikwerf afhankelijk was van den goeden wil, de mindere of meerdere muitzucht zijner soldenieren. De geschiedenis leert dat zij soms van meester verwisselden of hun veldheer verlieten op een tijdstipdat hij hunne hulp 't meest behoefde. Na een geleden nederlaag, ook wel na een behaalde overwinningspatte meermalen het leger uit elkaarwaarna de huurlingen zich in nog sterkere mate dan gedurende hun verblijf in de geléderen aan plundering, roof, brandstichting en geweldenarijen schuldig maakten. Sedert de leendienst in verval geraakte, onttrok het volk zich aan oorlogendie alleen in het belang der vorsten gevoerd werdenwaar aan zij volgens hunne rechten en vrijheden niet behoefden deel te nemen. Gold 't het vaderland, de vrijheid of het geloofdan gordde ook het volk de wapenen aan. Yoëgt men hierbij het algemeen heerschende gebrek aan geld, dan valt 't geenszins te verwonderen, dat de machtigste vorsten meermalen niet in staat waren om gedurende weinige maanden een leger van be trekkelijk geringe getalsterkte bijéén te houden. In Frankrijk waren de „gens d'armes" ingedeeld in compagnieën, elke van 100 lansenaangevoërd door de dapperste ridders. Tot eene volle

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 18