lans („lance gamin" of „fournie") behoorden bovendien drie boogschutters {„archers"), een schildknaap écuyerof „coutillier")benevens een page of een knecht („variet"). Gezeten op een met metaal geharnacheerden strijdhengst, waren de aanvoerders bekleed met een schootvrij harnas en een helm met vizier tot dekking van het gelaat; zij voerden een zware knods („massue"), een groot slagzwaard („épée"), een dolk („mi- séricorde") en een lans. De strijders van minderen rang waren gewapend met kolven of knuppels, slingers, strijdbijlen en hamers; zij hadden maliënkoldersd. z. wapenrokken van gepolijst ijzerdraaden soortgelijke maliënkappen tot dekking van het hoofdwelke echter na de invoe ling van spitse zwaarden in onbruik geraakten. Het Fransche voetvolk bestond uit de ordelooze „avonturiers"ook de van hand- en voetboogen voorziene Gascogners. Allengs werden zij door Frans I (1515—1547)Hendrik II (1547—1559) en Frans II (15591560), de meest geduchte tegenstanders van Karel Y, vervangen door legioenen"ieder van 6000 mansamengesteld uit een gelijk getal piekeniershellebardiers en busschutters. Ook dienden in de Fransche legers goed geoefende Zwitsersche krijgsbenden; dezen waren bij voorspoed veel waard, maar bij achterstand van soldij viel op hunne trouw geen staat te maken „pas d'argent, point de Suisses". In Spanje was de zware ruiterij minder talrijk; de lichte streed op moorsche wijze zonder metalen wapenrustingmet lichte lansboog en pijlen benevens een lederen schild. De aanvankelijk als de Franschen gewapende zware ruiterij werd vervangen door karabiniers of roer- ruiters, die 't eerst bij de Spanjaarden in gebruik kwamen. Het hoofdwapen van het voetvolk wasvóór de algemeene invoering van het schietgeweer, een dunne, korte lans en een licht zwaard of een dolk voor het gevecht van man tegen man. Het deugdelijk geoefende voet volk, veeltijds aangevoerd door voortreffelijke bevelhebbers, onderscheidde zich door krijgstucht, moed en volharding. Ten einde met gunstigen kans tegen de Fransche ridders en de voor treffelijke Zwitsersche huurtroepen te kunnen optreden, had reeds Maximiliaan I (14931519), de voorganger van Karel Y, in Duitsch- land zijne „lansknechten" gewapend met 18 voet lange pieken, helle baarden, korte zwaarden, deels ook met strijdbijlen. Als gevolg der voor dien tijd doeltreffende samenstelling der nationale „Landsknechten", verloor de ruiterij in Duitschland, veel spoediger dan in Frankrijk, haar overwicht en beteekenis. Karel Y beslechtte deze verandering en ver ving de enkel uit ridders en hunne vasallen samengestelde ruitervanen, door kurassiers, schutters en lichtgewapendenwelke in afdeelingen van soms duizend hoofden werden vereenigd. Bij het verdrag van Venlo (7 September 1543)hetwelk een einde maakte aan den reeds vermelden Geldersch-Bourgondischen krijg, kwam Karel in het bezit van al de Nederlandsche gewesten. Aan de traditie der O

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 19