„souden willen ontslaen, ten eijnde in toekomende tijden geen andere „soo lichtelijc.k eenige huijsen ofte stercktenals Hooghstratenover leveren, soo hebben wij den voorn, capiteijn met sijne compagnie van „haren dienst ontslaen ndat de Hollandtsche vendelen ter Tholen aengekomen, qua- „lijck in ordre sijn, daer onder wesende onnutte soldaten, ende veel „jongens, tot de wapenen onbequaem, de capiteijnen in den Krijghs- „handel ende saecke soo heel onervaren ende onverstandighdat sij niet „en wisten een schildtwacht uijt te setten, sulcx dat men op sulcken „krijghsvolck hem gantschelijck niet hadde te verlaten Vooral werd geklaagd over de compagnieën van graaf Willem Lode- wijk van Nassau, Reinier van OldenbarneveltJohan de Wit en Adriaan Plouchert gezegd Cressonnière. Beide eerstgenoemden voer den niet zelve hunne compagnie aan; laatstgenoemde waarschijnlijk ook niet; zij lieten dit over aan hun kapitein-luitenant. AANTEEKENING N°. 116 (bladz. 118). Zoo waren 13 soldaten overgekomen op Ooltgensplaat. Tot voorbeeld Van anderen zouden zij gestraft worden als verspieders of roovers en moesten hun transport naar 's-Gravenhage ad 20 betalen. In den Haag werden zij onderhouden op water en brood tot 8 grooten per dag. Wel werd een zwaar rantsoen van hen geëischt, maar men zou hen niet executeeren worden, ten einde van 'svijands zijde niet op gelijke wijze behandeld te worden (Res. H. 6 Februari 1584). Evenwel werden zij toch opgehangen (Res. H. 14 Juli 1584)evenals Francois Cornelis van Sevenbergen, alias „le grand Villagiois", die zich met ronselen had opge houden. Bij Res. H. 21 Juli 1584 werden baljuw en. burgemeesters van Brielle aangeschreven om alle Engelschen, onder de Waalsche vendelen aldaar in garnizoen, terstond te casseren en scherpelijk toe te zien, dat geen soldaten werden aangenomen, die bij den vijand hadden gediend, „omme alle periculen te verhoeden". AANTEEKENING N°. 117 (bladz. 118). Hunne kleeding moesten de soldaten zelf betalen; in den regel zorg den de compagnies-commandanten daarvoor. Dikwerf werd de troep voor een gedeelte in laken betaaldzooals in Hoofdstuk I en elders meermalen is aangehaald. Van uniform behoefde daarbij geen sprake te zijn. Toch wordt, met name bij de ruiterij, gesproken van blauwrokken en groen rokken. De lansiers droegen casakken. Behalve de in den tekst aangehaalde resolutiënhandelen eenige hoofd stukken over de kleeding, waaruit 't blijkt, dat ook de overheid zich 207

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 221