215 Ten gevolge der moeilijke gemeenschap tusschen de beide deelen van Holland had elk een afzonderlijk onderbestuurmet de benamingen van „Gedeputeerden of Commissarissen van de Staten van Holland in „het Noorder-kwartier" en van „College van de Staten in het Zuider „kwartier" (Res. H. 25 Juli 1579). AANTEEKENING N°. 130 (bladz. 127). De compagnieën van 300 hoofden waren van Prins Maurits, graaf van Hohenlohe, Maerten Schenk van Nijdeggen, Joiian Filips vrij heer van Hohensax, jhr. Diederik Vijgh heer tot Soelen en jhr. Die- derik Sonoy. De compagnie van Prins Maurits (Comm. S. G. 3 Maart 1587) was samengesteld uit 1 kapitein, 1 luitenant en 1 vaandrig, elk met 1 jongen 2 sergeanten, 3 korporaals, 2 tamboers, 1 pijper, 1 fourier, 1 chirurgijn, 36 musketiers, 90 spiessen, 30 hellebardiers6 slagzwaarden, 6 rondas- siers-edellieden116 harquebusiers. Holland stond bovendien geld toe voor bezoldiging van 6 of 8 geappoin- teerde kapiteins of luitenants bij de compagnieën van Prins Maurits en den graaf van Hohenlohe (Res. H. 27 Februari 1587). Haarlem en Leiden werden aangewezen als loopplaatsen voor de com pagnie van den Prins. Personen van vreemde natiën mochten daarbij niet worden aangenomen (Res. H. 28 Februari en 25 Maart 1587). Ingevolge Res. H. 4 April 1588 werd de compagnie van den Prins gereduceerd tot 160 hoofden, doch verheven tot zijne garde onder bevel van kapitein Louis de Landas (Res. H. 1 April 1588). De compagnie van den graaf van Hohenlohe werd aangevoerd door Reinier van Oldenbarnevelt goen van den raadpensionaris (Res. H. 14 Juli 1588). AANTEEKENING N°. 131 (bladz. 128). Het regiment van Michiel Caulier was ter sterkte van 6 compagnieën van Juni 1577 tot Maart 1579 in dienst geweest van Holland (Res. H. 8 April, 2 Juli en 3 September 1580). Het streed vervolgens in Friesland (Res. H. 2 en 20 Juli, 6 October, 210 November 1580). In 1581 lagen het regiment en de ruiters van kolonel Michiel in Hol land. De compagnieën waren toen slechts op de halve sterkte met goede soldaten doch „niet wel in habite" (Res. H. 11 Maart, 22 April en 1 Mei 1581). Den kolonel werd aangewreven „hem in sijnen dienst niet en heeft „gedragen als naer behooren"; zelfs zijn luitenant-kolonel jhr. Johan de Petain verzocht ontslag van zijne betrekking en de kapiteins verklaarden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 229