Volgens Navorscher XLVII, zonder datum, doch waarschijnlijk in November 1574; althans, ingevolge Res. H. 23 November 1574 zou geen betaling geschieden alvorens deze garde was gemonsterd op 100 hoofden; elke garde gerekend op 10 per maand (in plaats van 8) »op »haar eijgen service, ende de officieren naer advenant". De sterkte werd vervolgens gebracht boven de 100 hoofdendoch bij Res. H. 23 Februari 1575 teruggebracht tot 100 hoofden, waarbij alleen in dienst mochten worden gehouden ingeborenen van Holland, Zeeland en Bommel; het traktement van eiken garde werd tevens vastgesteld op 8 per maand, terwijl aan elk hunner per jaar twee ïMandillien" (mantilles, rokken met wijde mouwen) zouden verstrekt worden. (3) Res. H. 1 Maart 1575; deze garde werd samengesteld uit ander personeel, want de Prins had verklaard, dat de vorige »hem uijt de steden van Holïandt en Zeelandt bijgevoeght, meest »al in 't feijt van oorloge onervaren te zijn, en in geen goede discipline gebragt nogte gehouden »te mogen werden". Per maand was noodig 1600. Ingevolge Res. H. 8 October 1580 ontvingen de 20 hellebardierselk 8 en de 4 korporaals elk 10 ter maand. Bij Res. H. 4 Januari 1581 zouden alle hellebardiers 10 ter maand ont vangen. (4) In 1580 werd jhr. Alkxander de Haultain gouverneur van Walcheren. Bij Res. H. 23 Juni 1580 werd hem voor bewezen diensten als kapitein van de garde van Zijne Excellentie toege kend een gouden ketting of tCoppetasse", volgens Res. H. 8 October 1580, ter waarde van 300. De kapitein du Cret wordt als kapitein der garde het eerst genoemd in de Res. H. 4 Januari 1581 (al6 Creet; in de volgende resolutiën Cret en zelfs de Coet). In onderstaande resolutiën van Holland, komt omtrent de garde het navolgende voor Res. H. 5 Januari 1581. Aan de hellebardiers van Zijne Excellentie toegestaan voor het nieuwe jaar 6, aan die van de garde 12: een gebruik, dat steeds bleef gehandhaafd. Res. H. 21 Januari 1581. t>Toegestaan 1600 tot behoef van de kleeding van de garde en 800 voor het fatsoen". Res. H. 31 Januari 1581. Aan den kapitein der garde »gegunt ende geaccordeert bij desen tot leene danckbaerheijdt, recompense ende vereeringhe de somme van 200 van XL gr. 'sjaers,ge- iduyrende het leven van den selven capiteijn ende Daniel sijnen soone Res. H. 1 Februari 1581. De hellebardiers tot eene nieuwe kleeding toegestaan elk 25. (Der gelijke bepalingen komen ook later veelvuldig voor). Res. H. 14 Februari 1584. De garde zal dubbel logies-geld ontvangen, de eene helft te betalen door Holland, de andere door de steden of plaatsen, waar de Prins zich zal ophouden, als: »ter »weecke den capiteijn 3—, luijtenant 2 sergeant 0—16, corporael 0—15, trommelslager0—14, chirurgijn ofte veltscheer 014, elcke hellebardier ende soldaat 0 12, andere kleijne officieren van »het hof die men fouriert tot laste van de steden elck 012. De Staten van Hollandt hebben ïverstaen ende verklaertdat binnen alle steden ende plaetsen van Hollandt, alwaer S. Exc. alleen- alyck voor 3 ofte 4 dagen sich sal onthouden, die van de garde van S. Exc aldaer van Logijs ialleenlijck sullen werden voorsien ende geaccommodeert, sondere verdere last van de Ingesetenen, ïwaer nae een ijegelijck hem sal hebben te reguleren". Res. H. 2 Mei 1584. »De Staten van Hollandt hebben op het ernstigh aenhouden van de gemeene Bhellebardiers van S. Exc. omme van kleedinge voorsien te mogen werden, daer inne sij ver- jklaerden dat die van Zeeland ende Utrecht elcks een derde part mede te vreden waren te dragen Verklaert ende geresolveertdat hoewel die van Hollandt daer van ontlast behoorden te blijven; Bin aensieninge van 't geent die van Hollandt daer inne gheduyrende den oorloge gedragen hebben, nnochtans, omme te vorderen de kleedinge in desen gheroert, de Staten voornoemt te vreden »sullen zijn, gebleecken zijnde dat die van Zeelandt ende Utrecht elcks een derde part. daer van Ddragen sullen, ende van Hollandt een derde part daer van te doen betalen (5) Res. S. G. 16 Juni 1581 Deze garde werd aanvankelijk betaald door de Staten van Holland en Zeeland (Res. H. 26 Juli 1581), later door Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland (Res. S. G. 28 Juli en 2 Augustus 1581). Het aanritsgeld bedroeg 4155 (Res. H. 1 Augustus 1581), het monteeren en in dienst brengen kostte 6000 (Res. H. 26 Augustus 1581). De Res. S. G. 28 Februari 1582 handelt over de betaling van ontvangen wapens cn casacquen. Bij Res. S. G. 13 en 26 April 1582 werd bepaald, dat de garde van den Prins, zoowel te voet als te paard, betaald zou worden uit de contributiën geheven in Holland, en by die van 26October 1582, dat zulks zou gevonden worden op het zout.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 267