a. ARTILLERIE. Wij bepalen ons hierbij tot enkele aanteekeningenaangezien eene volledige beschrijving van de ontwikkeling der artillerie te vei zou voeren (1). Van de artillerie als korps is eerst sprake in de laatste helft der XVIIde eeuw, toen hier te lande de eerste compagnieën werden opge richt. Het eerste geschut, waarover de opstandelingen konden beschikken, was bij gevechten verkregen. Zoo namen de Geuzen in Juli 1572 een transport van 23 stukken zwaar geschut op den weg tusschen Gent en Brugge, bestemd voor de vijandelijke schepen te Sluis (2). Bij de overwinning op de Zuiderzee in 1573 werden van het veroverde admiraalschip „de Inquisitie" 32 stukken van 25 pond en een 50 tal van de overige schepen buitgemaakt (3). Ook kleinere voordeelen werden behaald en niet zelden weder verloren. Toen de Prins van Oranje in Holland kwam, benoemde hij tot com missarissen in alle krijgszaken jhr. Arent van Duyvenvoirde jhr. Albrecht van Egmond en Mr. Jacob van Wesenbeeke (4). Aan hen werd opgedragen om in een daartoe geschikte plaats „in bewaeringe te „houden alle het geschut, wapenen, poudre ende chrijchsmunitie". Delft werd hiervoor aangewezen en bepaald dat de „Sacristye van S. Aechten" tot magazijn zou worden ingericht (5). Ook in Dordrecht werden stapel-magazijnen opgericht. Het geschut van de Generaliteit werd meestal geplaatst in de frontier- steden en toevertrouwd aan de zorgen van een beperkt getal constabels en kanonniers. Edellieden van het geschut werden eerst benoemdwan neer geschut te velde moest worden gebezigd. (1) Zie F. H. W. Kuijpers. Geschiedenis der Nederlandsche Artillerie. (2) Mr. Groen van Prinsterer. Archives III 473. (3) Ibid. IV 122. (4) Res. I-I. 23 October 1573. (5) Res. H. 21 Mei 1577.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 283