276 „schiet sullen worden, tot bewaernisse en verseeckertheijdt der voorsz. „Plaetse". (1) De schutterij trad zoodoende op in gelijksoortige gevallen als waarvoor bijv. in onze dagen nog dienen de grens-regimenten van de Oostenrijksche kroonlanden. Men was er mede op bedacht om niet langer, als sinds oude tijden in zwang was, de inmenging van schutterijen (en gilden) in de stedelijke regeeringen te dulden. Zulks werd dan ook in Holland verboden (2). Het is evenwel te begrijpen, dat het in den regel zeer bezwaarlijk viel om van de schutters, zijnde de meest gegoede burgerste vergen dat zij hunne zaken tijdelijk aan anderen zouden overlaten, vooral als zij naar eene andere plaats moesten vertrekken. Daarom was men er op bedacht om naast de schutterijen z.g. waard- gelders aan te nemenwaarover men steeds kon beschikkenzonder tot persoonlijke bezwaren aanleiding te geven. Zoo werd door Holland aan den Prins van Oranje voorgesteld om „1000 ofte 1200 waertgelders te „lichten, elck op 3 'sjaers, daer toe nemende bequame ervaren Per- „soonen, die binnen de stede haerluijder residentie ge-employeert wordende „sullen genieten halve soldije, ende daer buyten op halve soldije; midts „dat de capiteijnen ende officieren, daerover gesteldt sullen worden, die „deselve in goede oeffeninge tot alle gelegender ende bequame tijden „sullen stellen ende onderhouden, ten eijnde alle de gene die in Waerdt- „geldt sullen zijn, wel van wapenen mogen zijn, alles sonder verminde- „ringe van eenige schutterijen binnen de steden;(3). Yan de waardgelders werd geëischt dat zij liefhebbers waren van „Godes woord en den vaderlande". Zij zouden voor vast een daalder ter maand krijgen, onder gehoudenheid eens per maand op de monstering en bij de exercitie te verschijnen (4). Slechts weinige jaren zouden voorbijgaan zonder dat schutters of waardgelders werden opgeroepen om garnizoenen te versterken en deze tijdelijk te vervangen, als de bezetting uit moest trekken tot versterking van het veldleger. Vooral de waardgelders kregen hierdoor een militair karakter. Yele oud-gediendenafgedankten en verminkten trof men onder hen aan; (1) Bij Res. H. 10 Maart 1580 was reeds bepaald: ïDe Schutterije, tot assistentie van andere »steden gcschickt, thien stuijvers daeghs te genieten, sonder eenige verdere teerkosten, dan alleen- ïlijck van de reijskosten derselver schutters". (2) Res. H. 23 Maart 1581. (3) Res. H. 8 Juli 1581. x>Sonder verminderinge van eenige schutterijen" doelt op artikel 25 van de Unie van Utrecht, waarbij was voorgeschreven, dat de stadhouders bij eede moesten be loven te onderhouden n.l, in stand te zullen houden alle schutterijenbroederschappen en collegien, die in eenig stad of vlek bestonden. Waar het te pos kwam, werden door burgers bewezen diensten zeer op prijs gesteld; zoo was bij Res. H. 11 Juni 1579 de schutterij van Gorinchem bedankt voor »hare vromigheijdtgoeden ijver »ende affectie tot bewaernis van haer stede". (4) Res. H. 22 December 1581.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 290