298
Men onderscheidde kalibers of lichte lontroeren en musketten. De
laatste soort, door de Spanjaarden in het land gebracht, waren ver
vaardigd naar het model der dubbelhaken, doch met korteren loop en
minder ijzerdikte. Zij wogen ongeveer 9 KG. en konden bij het vuren
slechts gebruikt worden met behulp van een oplegvork of furketwaarbij
de schouder voorzien was van een soort stootkussentje. Het kaliber
bedroeg ongeveer 23 c.M.de kogel woog tot SO gram.
De schutters bewaarden hun kruit in fleschjes (flesquillons)kruitmaten
en kruithorens, aan een bandelier bevestigd, waaraan óok eenig lont,
de lonthoorn en een kogelzakje hingen.
Tot de aanvalswapenen rekende men verder hellebaarden of pertuisanen
pieken en ijzeren knodsen, morgensterren en zeeuwsche staven, slag
zwaarden en looden strijdhamers. Dekkingswapenen waren gesloten
harnassen of open kreeften, voorts schilden, rondassen en targen.
Alleen de spiesdragers, piekeniers of „corseletten" hadden een gesloten
harnas of „corselet", waarnaar zij hun naam ontvingen. Men maakte
een veelvuldig gebruik van springstokken of verrejagers, ijssporen en
voetangels.
Ontdaan van haren nasleep van boogschutters en voetknechtenbegon
de ruiterij een zuiver zelfstandig wapen te vormen. In hoofdzaak onder
scheidde men de speerruiters met de oud-ridderlijke lans en de Duitsche
„Reiter", waarmede de Nassausche vorsten in de Nederlanden kwamen;
zij de „Reiter" waren bewapend met een karabijn en twee zinkroeren.
Tot in de 17de eeuw bleven de vuurwapenen van het voetvolk voor
zien van een lontslot, waarbij de lont tusschen de lippen van den -haan
werd gestoken en, naar de zijde van den schutter, op de pan werd
getrokken,. Voor de ruiterij bezigde men het radslot (1). Deze soort
van sloten was echter te kostbaarhet ijzer en de kunststeen (zwavelkies)
sleten spoedig en vertoonden nog andere gebreken, die de invoering van
het radslot bij het voetvolk in den weg stonden.
Zooals wij later zullen opmerken was het Prins Maubits, daarbij
vooral ondersteund door zijn neef graaf Willem Lodewijk van Nassau,
die eene hervorming in de bewapening van ruiterij en voetvolk tot stand
bracht, voorts door nagenoeg alle staten nagevolgd.
Opmerking verdient 'tdat al spoedig bij het gebruik der vuurwapenen
het streven merkbaar wordt om gedurende het gevecht een zooveel
mogelijk onafgebroken vuur te onderhouden. Terwijl de vendels aan
vankelijk, toen zij nog slechts voor 1 gedeelte uit schutters bestonden,
dienden om hun vuur in verspreide orde af te geven, ziet men de
schutters reeds tijdens Kabel Y en Alva in 10 gelederen achter elkander
opgesteld. Zoodra het voorste gelid gevuurd had, stelde het zich achter
het laatste om opnieuw te laden; vervolgens gaf het tweede gelid
(1) Zie Aanteekening N°. 108.