299 het vuur af, om op zijne beurt plaats te maken voor het derde, enz. Zoodoende kon een tamelijk onafgebroken vuur worden onderhouden waarvoor echter een groot aantal manschappen noodig waren. Evenals men bij de artillerie te velde meermalen strijd onderscheidde tusschen beweegbaarheid en uitwerkinghebben de draagbare vuur wapenen in hun ontwikkelings-periode een dergelijken strijd gevoerd. Eeeds in het tijdvaktoen boog en pijl nog in eere warenzien wij het krijgsvolk, vooral de ridders, zich met een harnas bekleeden, worden zelfs de paarden gepantserd; naarmate de bogen krachtiger worden, neemt het harnas in zwaarte toe. Geen wonder, dat men bij het in gebruik komen der vuurwapenen, in het harnas een beschutting zocht tegen het lood, waarmede de strijdenden trachtten elkander buiten ge vecht te stellen. Evenmin kan het verwondering baren, dat men het vermogen der schietwapenen zoodanig trachtte te verhoogen, dat zelfs het zwaarste pantser werd doorboord. Een noodwendig gevolg hiervan was het ontstaan van zeer zware, moeilijk te behandelen wapenen, zoodat de schutter een vork (of forket) moest meevoeren, om daarop zijn schietwapen bij het gebruik te steunen. Evenals vroeger de zware armborsten het onderspit moesten delven voor de lichtere, sneller schietende handbogen, was het ook in strijd met gezonde tactische begrippen om zulke groote offers te brengen aan de vuursnelheid weldra sloeg men een middenweg in. Hierdoor ontstonden twee soorten schutters: de musketiers, bewapend met zware musketten met vor ken, en de haakbusschutters (harquebusiers) met lichtere haakbussen, zonder vorken. De musketiers kwamen in de Nederlanden met den hertog van Alva. Overgaande tot het grof geschut, hetwelk door meerdere mannen moest bediend worden, herinneren wij er aan, dat vooreerst nog geen sprake was van de artillerie als afzonderlijk wapen. De oudste soort van vuurgeschut, de steenbus, schoot steenen pro jectielen. De steenbus bestond uit twee deelen, de kamer bestemd tot opname van de buskruitlading en den loopaan elkander geschroefd of wel de kamer, die steeds een geringe uitwendige middellijn hadwerd in den loop geschoven en met een bout bevestigd. De loop bestond meestal uit aaneengewelde staven, die door ijzeren hoepen omgeven waren (1)het geschut had geen tappendoch werd op een houten blok bevestigd, waaraan de vereischte elevatie kon gegeven worden. Som wijlen werd de kamer in den loop geschoven en op hare plaats gehouden door een houten wig, gedreven tusschen het achtervlak der kamer en een opstaand gedeelte van het houten blok. (1) De latere sieraadsbanden waren een overblijfsel der hoepen van het smeedijzeren geschut.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 313