de burgerij, zooals wij later meermalen zullen opmerken, belangrijke diensten aan den lande bewezen, als schutterij, waardgelders of garni zoenhouders (1). Na Holland en Zeeland maakten ook de andere Noordelijke provinciën zich onafhankelijk. Eerstgenoemden sloten op 11 Juli 1575 een nauw verbondwaarbij zij zich stelden onder het gouvernement en de gehoor zaamheid van den Prins van Obanje, terwijl een landraad de wedei- zijdsche belangen behartigde (2). Dit verbond bleef ook na het sluiten der Unie van Utrecht (1579) ge handhaafd. In weerwil van beide verdragen of verbonden, waarvan de band onder afwisselende omstandigheden nauwer of losser snoerde, behield elke der bondgenooten zijn eigen souvereiniteit. Dit was geenszins het geval met de generaliteits-landendie, als 't ware, met het zwaard in de vuist, al dan niet met den zin der bewoners, veroverd waren. Nimmer hebben deze landen eenig deel aan 's lands bestuur mogen nemen. 't Is hier geenszins de plaats tot omschrijving van het gezag in de Republiek. Alleen in zooverre dit de krijgsmacht betreft, zal daar omtrent een en ander vermeld worden. De legerhoofden (generaals) en zelfs de stadhouders hadden, volgens de door hen ontvangen commissiën, betrekkelijk weinig te zeggen. Veel hing af van hun karakter en persoonlijkheid. Al hunne handelingen moesten de goedkeuring wegdragen van het burgerlijk oppergezag den lastgever hetwelk bij alle belangrijke krijgsverrichtingen was vertegenwoordigd. Het verdient erkenningdat de gedeputeerden te velde niet alleen van staatkundige maar veelal ook van uitgebreide militaire kennis hebben doen blijken. De stadhouder bekleedde het hoogste militaire gezag; gedurende zijne afwezigheid of bij ontstentenis werd dit door zijn luitenant als tijdelijken plaatsvervanger (luitenant-gouverneur) waargenomen. Evenals de gewesten, bezaten ook de steden een onafhankelijk be stuur. Het gezag kwam niet van bovenmaar van beneden. De Staten- Generaal erkenden de gewestelijke staten, dezen op hun beurt de stede lijke regeeringen als hunne principalen of lastgevers. In het begin van den opstand, toen het grootste deel van het gewest zich nog in 'svijands handen bevond, vormde bijna elke stad eene vesting en had een gouverneur. Later vond men alleen gouverneurs 23 (1) Da schutterijen werden in alle steden, zoodra deze aan het gezag des konings van Spanje onttrokken waren, opnieuw georganiseerd. Wél bleven bij sommige schutterijen de oude benamingen nog langen tijd in gebruik (St. Joris-, St.Sebastiaan-, voetboog-, kruisboogschutters, colveniers, enz.), nmar wat de bewapening en de indeeling betrof volgde men zooveel mogelijk het leger na. Waard gelders en garnizoenhouders werden tegen soldij tijdelijk in dienst van stad of land genomen tot vervanging van de militaire bezetting om deze voor den dienst te velde te kunnen bestemmen. (2) Res. H. (Holland) 20 April, 18, 19 en 21 Mei, 4 Juni en 20 Juli 1575 en G. P. B. Deel VIII blz. 1. De landraad werd o.a. belast met het beëedigen van de kapiteins, aangesteld door den Prins van Oranje. (Res. II. 20 Augustus 1575).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 37