2B de betrekking meer beteekenis; doch hun gezag en bevoegdheid bleven zeer beperkt. Een eigenlijke generale staf bestond niet. De oorlog werd op onder scheidene plaatsen van het grondgebied gevoerd de hoogst-aanwezende ter plaatse had voor alles te zorgen, zonder dat, althans gedurende de eerste jaren van den opstand, veel gedaan werd om verband te houden met bevelhebbers elders. Wederzijdsche ijverzucht speelde hierbij dikwerf een groote rol. Ook bij expeditiën in het buitenland waren de instructiën voor den bevel hebber zeer algemeen en onvolledig, ook wanneer hij zelfstandig moest optreden. Een deel der generale-stafwerkzaamheden waren opgedragen aan den kwartiermeester-generaal, die bij het te velde komen van het leger had te zorgen voor de aanwijzing, inrichting en bewaking van de legerplaatsen, de verpleging enz.; later werd zijne taak ook tot andere diensten uitgebreid. Bijlage 3 bevat de namen van de stadhouders of gouverneurs de dragers van het hoogste militaire gezag van hunne luitenants en van de veldmaarschalken, ook van de generaals en de kwartiermeesters- generaal, in zooverre dezen niet behoorden tot de infanterie of cavalerie, waarbij zij dan later worden vermeld. Bijlage 4 bevat de namen van de gouverneurs der voornaamste of belangrijkste vestingen. Men moet de werkzaamheden van de toenmalige functionarissen niet vergelijken met die van lateren tijd, zelfs niet met die in andere legers. Dikwerf toch nam men van eene andere mogendheid de titulatuur over, zonder daaraan gelijken werkkring te verbinden (1). Het opperbeheer over de krijgszaken ging uit, althans in naam, van de Staten-Generaalgerugsteund door hunne principalen, of van den Raad van State. Deze colleges zorgden tevens bekend te zijn en te blijven met 'svijands handelingen en bedoelingen, en wel door middel van spionnen, boodschappers „welgezinde lieden" in 'svijands land en legerkampenen door omkooping (2). Omgekeerd werden hiertegen maat regelen genomen en was men o. a. zeer voorzichtig met vijandelijke deserteurs, die dikwerf als spion beide partijen dienden en weder „terug" deserteerden. Ingekomen berichten met de noodige aanwijzingen werden bekend gemaakt, waar zulks dienstig was. Wanneer belangrijke beslissingen in zake de oorlogvoering genomen moesten wordenontbood men de stadhouders en de voornaamste bevel hebbers bij den zetel der regeering om te beraadslagen. Dit geschiedde eveneens in het klein bij het leger te velde of in vestingen. Het (1) Zie Aanteekening N°. 7. (2) Res. H. 4 November 1585»Spions aan te nemenomme te hebben kondschappen van des vijandts desseijn."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1911 | | pagina 39