87 aantal incomplete compagnieën zouden worden gecasseerd (1). De sterkte der compagnieën liep niet alleen op papier, maar ook in werkelijkheid belangrijk uiteen (2)het gevolg van gemis aan eenheid in het gemeene- best hetwelk feitelijk bestond uit zeven kleine souvereine republieken. Sinds het overlijden in 1589 van Joost de Zoete, heer van Villers, bleef de betrekking van veldmaarschalk onvervuld. In Januari 1607 bekwam het leger weder een veldmaarschalk met graaf Ernst Casimir van Nassau; volgende in rang op Prins Maurits, graaf Willem Lo- dewijk en den generaal der cavalerie, graaf Hendrik Frederik van Nassau, nam hij de vierde plaats in bij het algemeen bevelhebberschap (3). Staande aan den vooravond van een wapenschorsing, zou de nieuwe titularis vooreerst niet te velde verschijnen. I. VREDEHANDEL EN WAPENSTILSTAND. Sinds geruimen tijd hadden de Duitsche keizer en andere potentaten alhier zekeren dwang uitgeoefend tot vredesonderhandelingen met Spanje. In de Republiek waren de gevoelens verdeeld. Prins Maurits en zijne krijgshoofden achtten den vrede onraadzaam, zoo lang de grenzen niet voldoende verzekerd warenbovendien vrij wel onmogelijk, wegens onbe trouwbaarheid van den vijand. Sommige bezette plaatsen lagen op vijandelijk gebied, in welken toestand alleen door kracht van wapenen verbetering te brengen viel. Een groot bezwaar tegen den vrede gold gegronde vrees van den Prins, dat alsdan bij den bestaanden regeerings- vorm groote oneenigheid tusschen de provinciën zou ontstaan met ver- waarloozing van het leger en de defensie-middelen. Daartegenover stonden de regeering en 's lands advocaat Johan van Oldenbarnevelt die zich voor den vrede verklaarden, mits op billijke en zekere voorwaarden; de zware oorlogslasten vielen niet meer te torschende geldmiddelen waren uitgeput en hoogere belastingen ondenkbaar. Dit verschil van gevoelen omtrent den vrede werd de eerste aanleiding tot verkoeling van de verstandhouding tusschen Prins Maurits en 's lands advocaat (4). Nadere voorstellen van de aartshertogen aan de Staten-Generaal leidden op 24 April 1607 tot een voorloopig verdrag volgens hetwelkgedurende acht maanden, met ingang van 4 Mei „alle belegeringen of surprinsen „van steden, sterkten, invasiën of inlegeringen, het maken van nieuwe „schansen, etc." zouden worden gestaakt ten einde intusschen tot den (1) Res. H. 6 Maart 1607. (2) Zie Aanteekening N°. 60. (3) Res. S. G. 27 Januari 1607. (4) Door bemiddeling van den Franschen gezant Pierre Jeannin kwam op 19 November 1608 eene verzoening tot stand.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 111