92 zoo noodig met meer, doch dan op kosten van de Staten-Generaal. Weder- keerig zouden dezen zoo noodig 5000 voetknechten in 's konings landen op hunne kosten of wel een! vloot tot gelijk bedrag beschikbaar stellen (1). Bovendien drongen zij ook voor het vervolg bij den koning aan op flnancieele ondersteuning, ten einde „confusien, verloop ende „mutinatie onder het volck van oorloge" te voorkomen en tot onderhoud der ongerepartieerdeanders af te danken compagnieën (2). Gedurende de vredesonderhandelingen kon dan ook van vermindering der legersterkte geen sprake zijn (3). Met koning Jacobus I van Groot-Brittannië liep het verbond minder vlot van stapelaangezien hij vooraf de schulden wenschte geregeld te zien. Op 26 Juni erkenden de Staten-Generaal eene schuldvordering te hunnen laste van 818.408 ponden sterling. Bij verstoring van den vrede zou Groot-Brittannië ons met 6000 voetknechten en 400 paarden, de Staten- Generaal wederkeerig Groot-Brittannië met 4000 voetknechten, 300 paarden en 20 schepen van oorlog ondersteunen (4). De vredehandel ontmoette groote bezwaren. Spanje vorderde afstand van de vrije vaart op Indië door de Republiek en openbare uitoefening van den roomschen eeredienst aldaar. Doch de handel op Indië was een levensvoorwaarde geworden voor de Vereenigde gewesten; terwijl men de in 1602 opgerichte Oost-Indische compagnie niet met een enkele pennestreek kon te niet doen. Zij meenden reeds meer dan genoeg in het belang der vredesonderhandelingen te hebben gedaan, door geen octrooi te verleenen voor een in 1607 op te richten West Indische com pagnie. De Staten-Generaal besloten dan ook op 25 Augustus de vredesonder handelingen af te breken en maakten zulks twee dagen later aan de afgezanten bekend. Dezen trachtten nu tot een bestand of „trève" te geraken, maar konden de Staten-Generaal niet waarborgen dat de Republiek na afloop daarvan onafhankelijk zou worden verklaard. Ook de nieuwe onderhandelingen liepen op niets uit. Den 30sten September verliet het gezantschap 's-Gravenhage en scheepte te Delfshaven in, tot Antwerpen begeleid door jhr. Emmery de Liere gouverneur van Willem stad, en luitenant-admiraal Jacob van Wassenaar heer van Obdam (5). De Staten van Holland teekenden in hunne resolutiën aan Godt „geve dat ze alhier geen quaet zaet en hebben gelatendaer van men „met'er tijdt de effecten gewaer werde tot ruine van desen staet" (6). De reeds besproken vrees van Prins Maurits dat bij staking van den oorlog groote oneenigheden tusschen de provinciën op den voorgrond (1) Res. S. G. 23 Januari en Res. H. 25 Februari 1608. (2) Res. S. G. 11 April 1608. (3) Seer. Res. S. G. 21 Mei 1608, 13 en 28 Januari 1609. (1) Res. S. G. 26 Juni en Res. H. 1 Augustus 1608. (5) Zie Bijlage XV. (6) Res. H 30 September 1608.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 116