102 „beter bij clen anderen zouden worden gehouden, die andersints altijt „voor de meerhelft op de fouragie zijn, ende midlertyt by noot geen „dienst connen doen, dat elcken Lancier ruyter een fouragiepeert „(mits op de monstering presenterende met een jongen oick verschynende) „zoude goet gedaen worden tegens negen off thien gulden elcken fou ragiepeert. Dat oick noch eenige van de compagnyen Duytsche ruyteren „ende carabijnen tot Lanciers gemaeckt zoude moge worden, welck hier „gestelt wort bij memorie" (1). De lans, tot dusverre het wapen bij uitnemendheid der cavalerie, viel weldra in ongenade. De moeilijkheid om paarden te verkrijgen van vereischte sterkte en lenigheid om den zwaar in het ijzer gestoken speerruiter te dragen, bij den aanval den schok te verhoogen en dezen te weerstaan; gebrek aan tijd tot voldoende africhting van den lansruiter op ongeveer drie jaren berekend ook het vaak ongunstige terrein, deden gelijktijdig bij Prins Maurits en koning Hendrik IV van Frankrijk het denkbeeld rijpen om de lans te vervangen door het schietgeweer, hetgeen aanmerkelijke voordeelen tegenover vijan delijke lansiers en het met spiesen gewapende voetvolk beloofde. De uitvoering dezer reorganisatie ging gepaard met voorstellen om de trakte menten der ruiters met 8 of 10 per maand te verhoogen, tot onder houd van een jongen en een „paard van servitie", benevens alle ruiters van goede kalibers of roers, te voorzien (2). „Sijne Excellentie heeft in den „Raad van State geremonstreert de jegenwoirdige sobere gesteltenisse „ende wapeninge van de Ruyteren in den dienst van den Lande wesende „zulx dat die qualycken tegen den vijant zouden connen gebruyckt „wordenende dat Sijne Excellentie om daertegen te versien ende reme- „dieren, hadde voorgeslagen dat men elcken Ruyter zoude mogen toe- „vuegen eenen jongen met een bidet, off fouragiepeert, tot thien gulden „ter maent, die men in de monsteringe hen zoude passeren, om de „fouragie aen te halenmits dat den Ruyter daer booven gehouden zoude „zijn hem te wapenen van den hooffde totte knien, daerop men bij de „monsteringe zoude letten, hebbende Sijne Excellentie versocht dat men „de consenten van de Provintien daernae zoude dirigeren, voor het toe komende jaer" (8). Deze veranderingen kostten veel geld en vonden tegenkanting bij de ritmeesters: zoodat de Prins voorstelde om voorloopig bij elke compagnie slechts 25 ruiters tot de knieën te wapenen en een bidet of fourage- paard te geven (4). De Staten van Holland, welke de meeste vanen op repartitie hadden, keurden dit laatste goed tegen betaling van o per maand voor elk „klein paard" (5). Tot betere besturing van het paard (1) Aanteekening op den staat van oorlog van 1595, onder het hoofd „Ruiterij °P Holland". (2) Res. R. v. St. 20 November 1595. (3) Res. S. G. 22 November 1595. (4) Res. S. G. 9 Juni 1596. (5) Res. H. 17 Juli 1596.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 126