stelling, het beheer en het bevel van het Staatsche leger (1). De „krijgs verrichtingen" worden bij deze bewerking geenszins uitvoerig behandeld. Overeenkomstig de Ministerieele Aanschrijving dd. 8 Juli 1910 lie Afd. N°. 297 verscheen te vorigen jare het Eerste Deel, loopende van 1568 tot 1588, d. i. van het begin van den opstand tegen Spanje tot de aanvaarding der regeering door de Staten Generaal na het vertrek van den graaf van Leicester. Thans ziet het Tweede Deel het lichtvan de aftreding van den graaf van Leicester tot het Twaalfjarig Bestand 1588 tot 1609. Het Staatsche leger bestond aanvankelijk uit allerlei afdeelingen zonder onderling verband, veelal staande onder bevel van meerdere, van elkander geheel onafhankelijke bevelhebbers. De troepen der Republiek hingen te allen tijde af van hunne betaalsheerennamelijk de Provin ciale Staten en de Stedelijke magistraten. Dezen moesten hun aandeel in de oorlogslasten opbrengen, maar streefden gewoonlijk meer naai de behartiging van locale dan van de algemeene belangen. De Staten- Generaal vertegenwoordigden vooral het Gemeenebest tegenover het buitenland, doch oefenden, ook wegens gemis eener gemeenschap pelijke schatkist, op de samenstelling en het beheer der krijgsmachten betrekkelijk geringen invloed uit. De „staten van oorlog" (2) bevatten de raming van kosten voor de troepen en andere uitgaven ter repartitie of ten laste van de verschillende gewesten. Deze credieten werden veelal eerst na langdurig beraad door de Gewestelijke besturen toegestaan; doch, al hadden de gewesten daaraan goedkeuring geschonken, kwam het veel vuldig voor, dat zij zich daaraan niet hielden. Meermalen stelden de Pro vinciale Staten de noodige gelden pas toe, wanneer het zwaard reeds getrokken was. De „staten van oorlog" droegen een geheel ander karakter dan de tegenwoordige „begrootingen"; ze bepaalden wel het door elk der gewesten te dragen „quotum" in de oorlogslasten, maar niets aangaande de samenstelling, bewapening, verpleging, enz. der troepen. Een eigen lijke legerorganisatie kwam gedurende het 200-jarige bestaan der Republiek slechts twee malen, nog alleen op papier, tot stand: de eerste in 1650, de andere in 1752. Bij oorlogsgevaar werd eenvoudig de vredes- sterkte der voorhanden korpsen verhoogdwierf men vóór of gedurende den oorlog, meestal in het buitenland, troepen aan van verschillende samenstelling en sterkte. Even weinig éénheid heerschte in het bevel. De stadhouders der provinciën waren tevens kapitein-generaal der op hunne gewesten ge- repartieerde troepen. Naargelang meerdere provinciën onder eenzelfden stadhouder vereenigd werden, verbeterde tevens het onderlinge verband bij de strijdkrachten. Dit werd aanzienlijk bevorderd, toen kort na het VI (1) Zie ook Bijlage I der Jaarverslagen sedert 1893, het 12de (1906), bladz. 10 en 11, het 14de (1908), bladz. 3 en 4. (2) Zie het 13de Jaarverslag' 1907), bladz. 21 tot 27.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 12