106
schen voet. Eerstgenoemden kurassiers onder graaf George van
Schauenburg (1) en jhr. Herman Carel van Daerle, een Utrechtsch
edelman, die zijn ruiters op eigen kosten gelicht had, verlieten in Sep
tember 's lands dienst (2)laatstbedoelden onder jhr. Diederik Quadt
van Wickraidt (kurassiers) en Guillaume Pisset (harquebusiers) bleven
voor goed (3). Anthonis Duyck maakt in zijn journaal bovendien mel
ding van een vaan Walen, gelicht door Jacques de Visé, welke evenwel
niet te paard kwam (4). Thomas lord Grey op Wilton een gunsteling
van koningin Elisabeth, ten jare 1600 alhier in dienst getreden (5),
had in het gevolg van Prins Maurits den slag bij Nieuwpoort bijge
woond, daarna op eigen kosten 24 ruiters, edellieden en anderen uit
Engeland medegebracht. Gedurende den veldtocht van 1602 voerde hij
het bevel over een deel der ruiterij (6), zonder andere commissie dan
die van ritmeester over een vaan van 100 Engelsche kurassiers en 20
bidets (7).
Het volgende jaar (22 April 1603) werd graaf Hendrik Frederik van
Nassau tot generaal der cavalerie benoemd: de eerste hooge waardig
heid van dezen vorstentelg.
In den loop van 1604 vermeerderde de ruiterij met de vanen van
Thomas Viller en Archibald Erskine. Eerstgenoemde, behoorende tot
het eskadron gemutineerden (8), meldde zich op 17 Augustus voor Sluis
met een anderen „Roervink" Papauken aan bij Prins Maurits met den
voorslag om uit de best beredene ruiters van voormeld eskadron een vaan
samen te stellenonder beding van het gewone kurassier-traktement voor
(1) Zoon van graaf Joost van Schauenburg, zie Deel I. Hü behoorde tot de vaan N°. 35
van graaf Frederik van Solms, met 4 paarden op 100 daalders ter maand (Res. S. G.
5 Juni 1600).
(2) Res. S. G. 27 September 1602. De gewezen ritmeester van Daerle ontving nog gerui-
men tijd traktement (Res. S. G. 18 September 1604 en 26 Januari 1605; 12 Mei 1606; 30 Maart
en 27 November 1607).
(3) Res. S. G. 29 April 1602. Vanen N°. 37 en 38.
(4) Deel III, 312 en 354. Visé was luitenant van ritmeester Lambert van der "Wel (Res.
S. G. 16 Januari 1601).
Jacques de Visé, voorheen luitenant van ritmeester Peter van Bréauté, ontving commissie
voor een compagnie van 150 voetknechten (Res. S. G. 23 April 1602). Van zyn vaan is in de
resolutiën niets te vinden. De compagnie nam deel aan het beleg van Grave, alwaar de
kapitein, zwaar gewond en gevangen genomen zijnde, den 7den September 1602 overleed.
Blykens Res. S. G. 29 October 1602, was de compagnie toen sterk 86 hoofden.
(5) Res. S. G. 9 Juni 1600.
(6) Met 6 paarden op een traktement van 400 te velde, de edellieden van zijn gevolg
op ruitertraktement (Res. S. G. 3 Juni 1602). Voor hem en zijne ruiters ontving hij een
maand-traktement van 1320 (Res. S. G. 8 en 13 Juni 1602).
(7) Onder bepalingdat gedurende den komenden winter de sterkte niet meer zou bedragen
dan 50 (Res. S. G. 23 en 27 September 1602). Voor aanritsgeld werd betaald 700 (Res. S. G.
8 October 1662). Zie voorts vaan N°. 39.
(8) Zie bladzijde 76.