147 Toen graaf Enno van Oost-Friesland ingevolge het te 's Gravenhagé gesloten tractaat zijne troepen moest afdanken (1), kregen twee zijner kapiteins opdracht om 1000 van 's graven beste soldaten in dienst der Staten-Generaal over te nemen. Ieder zou eene compagnie krijgen van 200 mande overigen dienen tot aanvulling van de zwakste compagnieën (2). Een dezer kapiteins was jhr. Dodo van Inn- en Kniphausen (3), in De cember 1603 bevelhebber van de artillerie te Ostende. Guillaume van Dokth ontving een soortgelijke commissie voor eene lichting van Bruns- wijkers, die in Hongarije tegen de Turken gediend hadden; zijne compagnie werd gevoegd bij het regiment Duitschers van graaf Ernst Casimir van Nassau (4). De belangrijkste opdracht in 1603 betrof onder goedkeuring van koning Jacobus I van Groot-Brittanniëhet lichten van een tweede regiment Schotten door sir Walter Scott op Buccleuch (5). In 1604 werd het leger weder uitgebreid of aangevuld met lichtingen van allerlei natiën, o. a. twee compagnieën Zwitsers en een 1000-tal Duitschers van de graven van Styrum (6). Tot de nieuwe lichtingen van 1605 behoorden die van Hans Mein- hard van Schoenberg- (7), om 300 Duitschers gedurende 3 maanden op Duitschenvervolgens op Hollandschen voetin dienst te nemen tegen 2 rijksdaalders loopgeld voor eiken soldaat (8), Gelijke commissiën ontvingen Wolff van Cruyts en Hans Christoffel van Lauter- bach (9). Twee met vergunning van graaf Johan de Middelste ge lichte Nassausche compagnieën kwamen eveneens in Staatschen dienst (10). De overste-luitenant Hans Filips Fuchs van Binbach, in dienst van den markgraaf van BrandenburgAnsbach, met wien een contract gesloten werdbracht herwaarts een regiment voetvolk van 15 compagnieën elke (1) Zie Bijlage X. (2) Res. S. G. 30 April 1603. (3) Res. S. G. 2 Juni, 6 Augustus en Res. R. v. St. 1 September 1603. (4) Res. S. G. 1 Juli 1603. Bij Res. S. G. 8 Juli 1604 werd hem wederom het lichten van. 300 Duitschers opgedragen, waarvan te formeeren een compagnie van 150 hoofden voor hem de rest te verdeelen over andere compagnieën. (5) Res. S. G. 14 Juli 1603. (6) Zie Aanteekening N°. 72. (7) Enkele leden van het geslacht Schoenberg in Frankrijk en elders Schomberg ge noemd. traden in den loop der tijden in dienst der Staten-Generaal. Meinhard, zoon van Gaspard het hoofd der Hugenoten, was edelman van den paltsgraaf Filips Lodewijk, hertog in Beierengraaf tot Veldenz.enz. (8) Res. S. G. 14 en 25 Januari 1605. De monstering had plaats te Amersfoort op 400 hoofden; het loopgeld bedroeg 2 rijksdaalders per man, de sterkte weldra 424 man. Schoenberg ontving 200 ter maand traktementevenveel als een Zwitsersch kapitein (Res. S. G. 9 en 22 April en 3 Mei 1605). In het begin van 1606 werd de compagnie gereduceerd tot 300 hoofden (Res. S. G. 11 Januari 1606). (9) Res. S. G. 6 Maart 1605. Lauterbach was het vorig jaar aanbevolen door zijn landsheer Johan Sigismund, markgraaf van Brandenburg, hertog in Pruisen en tot Ansbach (Res. S. G. 12 October 1604). (10) Res. S. G. 14 April 1605.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 171