180 met hun volk en anderen. Bij afwezigheid van den meester-generaal trad zijn luitenant op; tot de andere helpers behoorden de contrerolleur (controleur) en twee commiesen. Zoodra artillerie bij een expeditie moest worden ingedeeld, gaf de contrerolleur op last van den meester-generaal de noodige bevelen, wanneer en waar het personeel en materieel te verzamelen. De com miesen zorgden dat het materieel uit de magazijnen werd gehaald en namen tijdelijk conducteurs in dienst voor het opladen en vervoer: dit laatste gewoonlijk te water. De schippers zorgden tijdig, met volgens contract aangewezen schepen, aanwezig te zijn. De commies of opzichter der schepen woonde te Rotterdam, alwaar in geval van nood snel een groot aantal schepen moest gereed liggen; hij was tevens kapitein op het schip van Prins Maurits. Elk in dienst gesteld schip voerde op den achtersteven een roode vaan van ongeveer H/2 voet in het vierkant; de generaal der artillerie had aan de mast van zijn schip een witte vlag, in het midden beschilderd met een kanon; de luitenant, een witte vlag met het kanon aan den onderkant, waaiende van den boegspriet; de contrerolleur, een prinsevlag met kanon. Ook de commiesen voerden aan den boegspriet van hun schip een witte vlag met bijzonder merk- teeken: een musket, forket, schop, spade als anderszins; deze prijkte bij vervoer te lande op zijn wagen, te velde op zijn hut, zoodat iedereen kon weten, waar de verlangde benoodigheden te verkrijgen waren. Brug-materieel enz. werd gewoonlijk te Dordrecht samengesteld. In 1605 vervoerde men van daar het benoodigde materieel om bij Schenkenschans de Waal en den Rijn ter breedte van 2000 voeten 63S meters te overbruggen, op 18 schepen van 21 tot 33 last (1). De bemanning van elk schippleit of pont bestond uit den scheepskapitein en 70 of 80 man, die aan wal eene bepaalde plaats in de marschcolonne innamen (2). Het verdere personeel moest bijtijds op de rendez-vous of verzamel plaats aanwezig zijn om de schepen te lossen, tenzij de reis over water werd voortgezet. Dit personeel bestond uit ingenieurs, aan wie het opwerpen van versterkingen en van aard werken was opgedragen (3); edellieden van het geschut, belast met de leiding van het vuur (4); (1) Denkelijk een vlotbrug. Het materieel is in het bovenaangehaalde stuk N°. 2287 nader omschreven. Zie voorts noot 1 van bladzijde 81. (2) De traktementen bedroegen ten 32 dagen: de kapitein 30, de luitenant 24, de schipper 22de piloot of stuurman 24, de kwartiermeester 10, de schrijver 10, de kok en zijn maat elk 8, de konstabel 31 en zijn maat 8, 54 matrozen elk 7, de putger 4 en de jongen 3, te zamen 582. Het „costgelt van de voorsz. eeters" bedroeg 548 ten 32 dagen. De putger was een jong matroos, meer in het bijzonder belast met het vrijhouden der sloepen van schip of wal. (3) Zie bijlage IV. (4) De ingenieur Wolphart Dietz ontving eene aanstelling tot edelman van het geschut, bij provisie op 50 ter maand „ten reguarde van zijn inventie: octroy voor 10jaer zeecker

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 204