181 batterij meesters, belast met de profileering en het onderhoud der batterijen (1); konstabels en kanonniers te velde onder een bereden meester-kanon- nier; gewoonlijk werd bij een stuk van 18 pd. of minder één kanonnier ingedeeld, bij grootere kalibers twee kanonniers; meesters-werklieden en hunne gezellenmandemakers, rijswerkers, har- nacqueurs (2), lijndraaiers, gareelmakers, enz.; vuurwerkers, belast met de behandeling der mortieren, het vervaar digen van granaten, vuurballen, pekreepen, enz.; zij moesten „haer „conste secreet houden, ende een ijder op syn eygen manier arbeyden" petardiers, die de petarden in 's-Gravenhage vervaardigden; zij hadden geen afzonderlijke instructie, maar volgden die der „meesters van de „vuyrwercken alsoo hun beroep van een humeur is"; een of meer compagnieën arbeiders of pioniers, aangeworven volgens behoefte; hunne kapiteins waren in vasten dienst (3). de compagnie mineurs, in garnizoen te Bergen-op-Zoombestaande uit sluitend uit Luiker-Walen; aan hun hoofd stond de meester-mineuraan wien het beleid der mijnen was opgedragen (4) de provoost der artillerie, voerende tevens het toezicht over de schepen der zoetelaars en van andere particulieren. Bij vervoer te water van alle troepenook van de ruiterijhet voet volk, de tochtpaarden en de wagens, werd het aantal schepen aanzienlijk uitgebreid. Prins Maubits had in 1600 voor den overtocht naar Phi lippine ongeveer 1500 schepen noodig. Als het leger te velde ging werden tevens een paar honderd schepen aangevoerdalle officieren hadden recht op zekere bergruimte in de bagage-schepen (5). Voor een aanstelling tot kanonnier werd gevorderd een examen in de behandeling van het geschut, de eigenschappen der materialen, enz. Bij gunstigen uitslag verleende de Raad van State aan den aspirant een commissie als kanonnieronder voorwaarde van nog voortdurend proeven van bekwaamheid af te leggen. Het eerste Nederlandsche leerboek ver scheen in 1588 te Amsterdam: „Der Bussen Meesterye, overgheset uyt „den Hoochduyts in onse Nederlandtsche spraecke (6); in 1605 bij den „conste ende maniere van ladingen van bussensinckroerencalibers ende musquetten „waermede men naer advenant van lengte van troer met eens vier (vuur) te geven „ettelijcke veel reysen op zeeckere maten deschargeren ende aenleggen can. Item van gelycken „in groff geschut" (Res. S. G. 7 Augustus 1601). (1) In het 10de artikel der instructie voor den contrerolleur worden zij genoemd„con ducteurs van de batterijen, trencheen ende approchen". (2) „Harnacqueurs ofte affuytsmeerders", die op marsch steeds bij de hand moesten wezen om assen te smeren, tuigen te repareeren, enz. (3) Zie Aanteekening N°. 78. (4) Zie Aanteekening N°. 79. (5) Eene uitvoerige lijst, bevattende het aantal schepen, waarop de officieren recht haddenkomt voor in het Archief Raad van State N°. 2287. (6) Zie Aanteekening N°. 13

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 205