189
Res. S. G. 28 Augustus 1590. Klachten van verschillende keurvorsten
vorsten en stenden uit nabuurlanden (Trier, Keulen, Luik, Munster,
Osnabruck, Gulik, Kleef en Berg, Essen, Werden, Oost-Friesland, Bent-
heim, Oldenburg en andere) over bezettingen, opgeworpen schansen,
over de krijgslieden die plegen „allerhande schade, verdrukkingen en
„bezwaarnisse met excursion, rooven, plunderen, vangen, spannen,
„branden, brandschatten, rantsoeneeren, doodslaan en vrijmaking der
„waterstroomen en landstraten door verscheiden onchristelijke tyranieke
„en barbaarsche torturen o. a. door de ruiters van den vrijheer
van Potlitz en het krijgsvolk van overste Clant. Otto van Wol-
mershuysen, overste-luitenant van den Rijnschen Creitz, te voren in
dienst van de Staten-Generaalkon hiertegen weinig uitrichten (Res.
S. G. 19 en 25 September 1590).
De Staten-Generaal gaven hierop ten antwoord, dat zij „moeten een
„vuur koelen van een brandwaarvan het onvermijdelijk is dat de
„vonken op de daken der naburen vallen". Het waren trouwens niet de
Staten-Generaal, die aanleiding gaven tot rooven, enz.: getuigen hunne
bestellingen, commissiën, resolution, plakkaten en ordonnantiën. Bij
twijfel aan de handhaving eener goede discipline, moet gedacht worden
aan ,,'s vijands looze streeken". Wel werden de Franschen in de na
buurlanden geholpen, maar niet alvorens de wederpartij de hulp van
Spanje had ingeroepen. De Staten-Generaal waren bereid om Lutteke-
hoven en Burik (1) te ontruimen, mits de vijand eveneens de door
hem bezette plaatsen verliet. Ten slotte verklaarden de Staten-Generaal
dat zij de troepen naar hun uiterste vermogen betaalden en het te
betwijfelen viel, of gedurende zulk een langdurigen en bezwaarlijken
oorlog door andere potentaten van Europa ooit meer of zooveel gedaan
is voor het krijgsvolk (Res. S. G. 24 September 1590).
26 September 1590. „Placaet, waer bij scherpelijck verboden worden
„de schadenongeregeltheden en excessendie bij het volck van oorloge
„in dienste van de voorsz. Staten wesendeghedaan wordente water
„ende te lande, soo binnen de Yereenighde Nederlanden, als in de
„aenpalende na-buyren, vrienden ende neutrale Landen: Mitsgaders de
„infractien der Sauvegarden, ende het onbehoorlijck uyt-rijden ende uyt-
„loopen der Ruyteren ende Knechten" (G. P. B. II 102).
20 Maart 1591. „Instructie, waer nae de Geweldige Provoosten in de
„Frontier-steeden en de Forten hun sullen hebben te reguleren" (G. P. B.
II 355).
5 November 1591. „Placaet op het uytloopen der soldaten" (G. P. B.
II 103vermeldende o. a. de schelmerijenenz. door hen bedreven).
(1) Burik werd weldra door den vyand bezet (Bes. S. G. 17 September 1590).