vendelen naar hier te lande konden ontboden worden. De overste, die tot het Huis van Nassau moest behooren, zou tevens commissie ontvangen om eene compagnie van 300 Duitsche ruiters te lichten (1). Toen in December 1593 Prins Maurits en graaf Willem Lodewijk van Nassau gemachtigd werden om voor eenige maanden 1000 man in dienst te nemen (2), werden onderhandelingen geopend met graaf Johan om de in waardgeld genomen troepen in het land te brengen tegen een loop- en aanritsgeld van 24980 (3). Het bevel zou worden opgedragen aan graaf Everhard van SolmsBraunfels (4); een der compagnieën werd aangevoerd door zijn broeder Willem, de ruiterij door zijn broeder Otto zonen van graaf Coenraad van SolmsBraunfels en gravin Elisabeth, dochter van graaf Willem (den Oude) van Nassau enalzoo, volgens het tractaat van 1593, uit het Huis van Nassau (5). De loopplaats der Duitsche lichting was op 10 April 1594 bepaald te Essen. De troepen marcheerden over Wesel, verder met schepen langs Arnhem, waarheen de voor de Duitschers bestemde wapenen, vaandels en kornet of standaard reeds verzonden waren (6). Op 24 April had aan het Tolhuis bij Arnhem, toenmaals op Oleefsch grondgebied gelegen, de monstering plaats van het voetvolk ter sterkte van 2600 man in 18 vendelenbenevens 260 ruiters (7). Zij zouden drie maan den in dienst blijven en, op Duitschen voet, per 32 dagen betaald worden. Na verloop der drie maanden bleven 6 compagnieën van 150 man voor goed in Staatschen dienst op den gebruikelijken voet van be taling per 48 dagen (8). Zij werden ingedeeld bij het secours naar Frankrijk onder graaf Filips van Nassau. 208 (1) Res. S. G. 1, 4, 6 October; voorts 6 en 23 November 1593. Met graaf Johan van Nassau de Jonge (7 Juni 1561—27 September 1623) wordt bedoeld de tweede zoon van graaf Johan den Oude (22 November 15358 October 1606). Hij verwisselde later zijn bijnaam met dien van „den Middelste", toen de toevoeging „de Jonge" overging op zijn zoon Johan (29 September 1583—27 Juli 1638), later markies van Monte Caballo. (2) Res. S. G. 7 en 8 December sn Res. R. v. St. 28 December 1593. (3) Res. S. G. 26 tot 29 Januari 1594. (4) Res. S. G. 13 Maart 1594. (5) De gebroeders Ernst (15621595, gesneuveld 5 September voor Grol), Everhard (1565—1596), Willem (1570—1635, in 1602 gehuwd met gravin Amalia, dochter van graaf Johan den Oude van Nassau) en Otto (1572—1610) hebben in Nederlandschen dienst ge staan. Johan Albrecht (15631623), tweede zoon van Coenraad, was de vader van gravin Amalia, gemalin van Prins Frederik Hendrik. (6) Res. S. G. 14, 17 en 18 April 1594. (7) Journael van Anthonis Duyck I, 374. (8) Res. R. v. St. van 2-8 Augustus en Res. S. G. 5 September 1594. Een der zes kapiteins was jhr. Willem van Nassau, natuurlijke zoon van graaf Johan van Nassau. Wegens schulden verliet hij in November 1596 zijne compagnie (Journael van Anthonis Duyck II, 176), die kwam aan jhr. Diederik van Dorth (Comm. R. v. St. 22 November 1596), later kolonel van het Geldersche regiment.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 227