212
Het loslaten van de krijgsgevangenen gaf aanleiding tot een uitvoerige
briefwisseling tusschen Prins Maurits en den Spaanschen landvoogd over
een plakkaat van dezen betreffende het breken van het kwartierd. w. z.
het ombrengen van gevangenen. De kardinaal Albertus verklaarde zulks
„tegen syn natuyre wesende". De vijand zelf verleende nimmer kwartier
aan de ruiters van graaf Filips van Hohenlohe zoodat deze toestem
ming verzocht voor zijne ruiters om evenmin kwartier te verleenen
(Res. S. G. 17 Maart 1597).
AANTEEKENING N°. 27 (bladz. 48).
Bes. B. v. St. 26 Januari en Bes. S. G. 29 Januari 1597.
De ruiterdie het eerste bericht van de overwinning in den Haag bracht
en de bode met brieven van den prins, ontvingen elk 100 (Bes. S. G.
27 Januari). De zegeteekenen werden naar den Haag gebracht door
hellebardiers van den prins; zij ontvingen daarvoor elk 6 Spaansche
matten of realen van achten (overeenkomende met 27), de kamerling
van den prins, 12 Spaansche matten (Bes. S. G. 1 Februari). Aan elk,
die een vaandel veroverd hadwerd eene vereering toegekend van 80
(Bes. S. G. 4 Februari 1597): 45 carolusguldens aan hem, die zich van
de vane had meester gemaakt (Bes. S. G. 8 Maart 1597). „Tot besluyt
„van dese victorie werden alle de vendelen den IVen February in den
„Hage op de grote sale ten ooge van alle de werelt gehangen".
De ruiterij van Breda maakte zich op 23 Februari meester van de op
het slagveld gevonden, op zes wagens geladen wapenen, met bestem
ming voor Diest (Journael van Anthonis Duyck II, 235).
AANTEEKENING N°. 28 (bladz. 44).
Ingevolge Bes. S. G. 15 Augustus 1596 werden in alle provincieën
compagnieën waardgelders in dienst genomen, met proef tot betaling
hoofd voor hoofd. Slaagde zulks naar wenschdan zou men deze maat
regel ook bij het leger trachten in te voeren om een einde te maken
aan de bedriegerijen der compagnies-commandanten. Tevens werden
verschillende voorstellen ingediend tot verbetering van de soldij (zie
Journael van Anthonis Duyck II, 265, noot 1). Deze leidden tot de in
den tekst vermelde bepaling, aangezien een hoofdelijke betaling te veel
bezwaren opleverde; gelijktijdig verscheen een nieuwe instructie op de
monstering om zooveel mogelijk fraudes te weerenmet bijzonderen last
te waken tegen passé volanten (Bes. S. G. 28 en 31 December 1596;
17 Maart en 2 April; Secr. Bes. S. G. 2 April; Bes. B. v. St. 2 April
en 15 Juli; en Bes. S. G. 31 Juli 1597).
De betaling om de 42 dagen (39 voor Zeeland) bleef tot het laatst der
achttiende eeuw bij de Bepubliek in zwang.