214 klaarden de hooge en de provinciale raad van Holland, dat de landen van Meurs naar rechte aan den Prins, niet aan den vorst van Cleve toekwamen. Na de inneming van Rijnberk op 30 Juli 1601 maakte Prins Maurits zich op 7 Augustus meester van het kasteel en de stad Meurs. Pieter Merlin werd voorloopig belast met het gouvernement. In Februari van laatstgenoemd jaar had de ritmeester Joost Wyebich Cloeth voor den Prins het huis Cracou bemachtigdgelegen in het graaf schap Meursmede behoorende tot de erflating. Dit huis was reeds in 1586 op last van den hertog van Paema bezet en geschonken aan Sa- lentinus, graaf van Isenburg. (Journael van Anthonis Duyck II, 27.) Meurs bleef in het bezit der Oranje's tot na het overlijden van den Koning-Stadhouder Willem III, toen het werd toegewezen aan Koning Feederik I van Pruisenals afstammeling van Louise Henriette dochter van prins Feederik Hendrik. AANTEEKENINGr N°. 31 (bladz. 45). Bij den opmarsch naar Grol bestond het leger uit 21 vanen en 57 vendelen, te samen 1420 paarden en 6000 man, behalve de heeren en officieren van 'sprinsen gevolg en de matrozen (voor 't geschut, enz.). Later werd het leger nog met eenige compagnieën voetvolk versterkt. Spaansche gouverneurs of commandeurs waren graaf Jan van Limburg, heer van Stirum, te Grol, Damien Gardot te Bredevoort, Grootvelt te Enschede, Otto van der Sande te Oostmarsum en Boymer te Olden- zaal, onder welke alzoo Nederlanders in 's vijands dienst. Alleen Bredevoort werd bij bestorming, de overige plaatsen werden door beleg veroverd. Bredevoort, waar alleen het kasteel, het klooster en de kerk van steen waren, brandde geheel af. Bij de overgave van al deze plaatsen was bedongen, dat de bezettingen den koning binnen 3 maanden niet aan de zijde van de Maas mochten dienen. Gouverneurs werden: Seino van Dorth, heer van Dorth, van Grol (met 6 compagnieën)Goossen van Lauwick van Bredevoort (met 2 com pagnieën) en Jacques Meur van Oldenzaal (met 1 compagnie). Enschede en Oostmarsum zouden worden ontmanteld. AANTEEKENING N°. 32 (bladz. 46). Res. S. G. 16 Januari, 7, 24 en 26 Februari 1598. Bij deze gelegenheid werd nogmaals, maar te vergeefs, beproefd om de kapiteins te winnen voor hoofdelijke betaling hunner onderhoorigen (Res. S. G. 25 Februari 1598). Blijkens Res. S. G. 4 April 1598 vroeg de Prins het voetvolk weder op den ouden voet te versterken; de reductie was alleen in Holland en Utrecht ten uitvoer gebracht (vergelijk mede den staat van oorlog van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 238