215
1598, Bijlage XIII). Vele kapiteins zagen er eigen voordeel in om
de hoogstbetaaldendus de beste soldaten, te ontslaan in plaats van
minderwaardigen. Prins Maurits zocht dit te voorkomen, aangezien zij
anders hun heil bij den vijand zouden zoeken. (E. van Meteeen „Historiën
der Nederlanden"19de boek.) Om paal en perk te stellen aan alle
fraudes, wenschten de Staten-Generaal streng op te treden en zoo noodig
tot cassatie over te gaandoch de afgevaardigden van Friesland en Groningen
wilden hiertoe niet medewerken (Res. S. G. 9 October 1598). In tal
van zaken bleek gemis van een krachtig algemeen uitvoerend bewind.
AANTEEKENING N°. 33 (bladz. 48).
Naar aanleiding van het beslag op de Nederlandsche schepen, die zich
tijdens de aanvaarding der regeering door Koning Filips III in de Spaansche
havens bevonden, en het plaatsen van de schepelingen op de galeien,
besloten de Staten-Generaal een vloot in zee te zenden om represailles
te nemen in Spanje of in de Spaansche koloniën. Daartoe werden
73 oorlogsschepen uitgerust, met aan boord een troepenmacht van
9 compagnieën Nederlandsche soldaten, elke van 200 man, onder bevel
van den meester-generaal der artillerie jhr. Pieter van dee Does als
admiraalter zijde gestaan door den luitenant-admiraal Jan Gerbrandtsz.
(van Hoorn) en den vice-admiraal Cornelis Leynsz. (van Vlissingen); aan
het hoofd der land-soldaten stond Gerard Storm van Wena, als luite
nant-kolonel (1).
Op 28 Mei 1599 zeilde de vloot uit Zeeland, verdeeld in drie eskaders,
voerende resp. een oranje, een witte en een blauwe vlag. De scheeps
macht verscheen 11 Juni vóór Corruna, op 26 Juni bij de Canarische
eilanden. Van hier zond de admiraal 35 schepen onder Jan Gerbrandtsz.
naar Nederland terug, die in September aldaar aankwamen; met de
overige schepen vertrok hij naar het eiland Sint Thomas, waar de pest
heerschte, die het grootste gedeelte der bemanning ten grave sleepte,
ook de admiraal Jhr. Pieter van der Does (24 October 1599). De rest
keerde in Februari 1600 onder Cornelis Leynsz in het vaderland terug
(1) Res. S. G. II, 17 Maart, 9, 26, 28 en 80 April, 2 Mei e. v. De admiraal ontving
6000 voor zijn uitrustingbenevens 6000 voor onvoorziene uitgavende luitenant,
admiraal 150 en de vice-admiraal 100 ter maand boven het gewone traktement (Res.
S. G. 24 April).
Eene compagnie was samengesteld uit 1 kapitein, 1 luitenant, 1 vaandrig, 2 sergeanten,
4 korporaals, de rest half spiessen met rustingen en half musketiers (Res. H. 10 en 15
Maart). Commission van kapitein werden verleend aan Gerard Stoem van Wena, jhr. Pietek
van dek Does, Güido van Meetrekken, Joh an van dek Dussen, Damas van Loo, Reyniee
du Camp, Daniel de Caluart, Johan van Eomond en Gerard van Beynüm (Comm. S. G. 31
Maart). De titel van jhr. van der Does luidde„Admirael ende Generael over alle de
„schepen ende volck van oorloge die in de expeditie op Spaignen gebruickt worden". (Comm.
S. G. 26 April 1599).