229 De benden ae telden BO, f—k 4=0Z—p 30 meesters (hommes d'ar- mes). De meester beschikte over 3 paarden: voor zich, voor een boog schutter en een page. Bovendien had elke bende tweemaal meer boogschutters dan meesters, zoodat een bende van 50 meesters 250-, van 40 meesters 200-, van 30 meesters 150 paarden uitbracht, totaal voor de 15 benden 3000 paarden (A. L. P. de Robaulx de Soumoy „Histoire de l'Archiduc Albekt"). De 8 benden, die op 8 October 1602 bij den overval nabij Tongeren niet door hunne chefs maar door de luitenants werden aangevoerd, waren de sub a, b, c, d, f, k, n en o vermelde. (Journaal van Anthonis Duyck III, 491). AANTEEKENING N°. 49 (bladz. 78). De vice-admiraal van Zeeland jhr. Willeiw: de Zoete gezegd Haultain liep in 1605 in zee om het land tegen vijandelijke landingen en het over brengen van soldaten te vrijwaren. In Juni had op het Kanaal tusschen Engeland en Vlaanderen eene ontmoeting plaats met Spaansche schepen, bemand met ruim 1200 soldatenvan welke niet meer dan 700 de kust zouden betreden. Men gaf geen kwartier; enkele bij toeval gemaakte krijgsgevangenen werden op de minste kosten onderhouden (Res. S. G. 16 Juli 1605). De Nederlanders bleven meester op zee en de vice-admiraal Haultain ontving last om alle schepen tusschen Engeland en Frankrijk te visiteeren, geen krijgsvolk voor 's vijands dienst te laten passeeren (Res. S. G. 16 Juli 1605). Op alle schepen bevonden zich eenige musketiers van verschillende compagnieën (Res. S. G. 18 Juni en 11 Juli 1605). Aangezien de gemeenschap op zee uitsluitend van weêr en wind afhing kon het overbrengen van troepen, bestemd tot aanvulling van 's vijands leger, niet altijd belet worden. Om ook hiertegen te voorzien begon de gezant Noël de Caron op eigen gezag in Engeland troepen te werven: wegens de kosten zeer tegen den zin der Staten-Generaal. De kennisgeving omtrent de formatie van 8 compagnieën, elke van 200 man, werd dan ook beantwoord met de last om ze niet of in zoo gering mogelijk aantal over te laten komen (Res. H. 7 Juni, Res. S. G. 16 en 29 Juni 1605). In Juli kwamen de eersten aan; elke soldaat ontving bij aankomst een daalder, de officieren in verhouding (Res. S. G. 6, 11 en 20 Juli 1605). Ook Ieren kwamen over, doch niet in voldoend aantal tot samenstelling van eene afzonderlijke compagnie (Res. S. G. 25 en 29 November 1605). Met de onderdanen van koning Jacobus, die zich voor den vijand lieten aanwervenliep het bij eene ontmoeting met de Staatsche schepen slecht af. Meermalen was uitdrukkelijk gelast, Engelsche of Schotsche soldaten niet gevangen te nemen, maar neêr te schieten of „in de furie" over boord te werpen. Toen eenmaal, bij uitzondering, een

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 253